Vandaag herneem ik voor de zoveelste maal het gedicht dat ik schreef over het huis van een vriend die is heengegaan. Het huis echter is gebleven. Ik sluit het nu op deze woorden.
Atomen van stenen, ionen van geest, de componenten waaruit het huis is opgestaan.
Opgestaan in een wondere harmonie met bomen eromheen gegroeid, wat is van elk heeft geen belang, beide zijn noodzakelijk, in hun samenhorigheid.
Beleef met ons, als je de drempel overschrijdt: verbazing van conceptie die je wacht.
je had het nooit gedacht hoe vormen kunnen leven en hoe kleuren inviterend kunnen zijn.
Zo zegen ons begrijpen want dit kan een tempel zijn, consolidatie van regels en maximes van Euclides en van anderen, bij oordeel en bij inspiratie getemperd door de stand van lentezon en in de winter door Sirius en Orion.
Herinner je hoe de merel opgestegen uit de vijver waar hij drinken kwam, hoe traag de avond viel de lucht vol sterren stond.
We waren er woorden zaaiend lijk mosterdzaden, we spraken er met tussenpozen, wijl Chopins Sonate een verbeelden was een groot beleven er te zijn uitverkoren.
Van oude wijn de smaak, en van een gedicht gerijpt op perkament, de warmte van het samenzijn.
Dit alles opgetekend, de inkt ons onvermogen meer te zeggen, en toen we gingen, wij bewogen.
Nu de tijd erin opgesloten.
|