De schreeuw die ik toen, 6 september 2022, liet echode tot lang erna in de holte van mijn innerlijke omgeving. Hoe me te redden wist ik niet, maar de tijd die er, traag ditmaal, over schoof heelde, bracht verpozing en vulde stilaan, stilaan de leegte die was ontstaan.
Ik adem terug, vooral in mijn geschriften, mijn redding. Ernaast is er blijvend een afwezige aanwezigheid die me gezelschap houdt en mijn eenzaam-zijn breekt. Ik stel het dus goed, ik stel het rustig goed in het huis en in de tuin, mijn wereld nu, samen met de muziek van Klara in sourdine en mijn boeken, samen met mijn herinneringen. Er is een bijna-volheid, een verder gaan in alle innigheid, in alle vertrouwen.
Heel wat gebeurde ondertussen, vooral dan mijn lichaam dat me ontglipt, het ritme ervan wordt dit van een traag gedicht, traag in woord en traag in gezang, ik wil het lang houden zo, er niets meer aan wijzigen maar het verder schrijven in alle eenvoud en tevredenheid dat ik het nog kan. Dat ik nog weet wat er gisteren was en wat ik schreef over gisteren en de dagen ervoor.
Mijn honger naar wat van het leven is wordt erdoor gestild, mijn verlangens opgevuld, ik ga waar ik nog gaan kan en met zin de dag in en uit, en als ik naar bed ga is het met het gevoel eindelijk rust te kennen met de vele uren van de dag achter mij en in die rust de ogen te sluiten.
Toch is er nog van Edvard Munch ‘de Schreeuw’ waaraan ik soms nog denk.
|