Ilya Pfeijffer terug.
Ik laat hem de twijfel over de vrijgeleide die hij voor zichzelf schreef en wel op een tablet in spijkerschrift, in een Perzische gevangenis terwijl, in zijn thuis, al volop geschreven wordt op rollen papyrus. Maar het is zo poëtisch de wijze waarop hij dit vertelt dat we het graag geloven, zoals we geloven de onnavolgbare veldslagen die hij levert met zijn vloot én, het diepzinnig gesprek dat hij heeft met zijn vriend Socrates.
Eigenlijk staat alles zo uitgebreid, zo vlot en zo taalkundig geschreven dat we het graag aanvaarden van hem. Hij is inderdaad een meester van het woord, onstuitbaar in de bouw van zijn zinnen die het aroma kennen van wat we filosofie noemen in het domein van de democratie; de democratie die zijn stokpaardje is alsof hij er de Westerse wil mee treffen of dan toch belichten.
Gezien we hem nog altijd aan het lezen zijn, gezien hij dus elke dag voor minstens een uur met ons aan het praten is – wij die hem lezen - kunnen we er niet onopgemerkt aan voorbij gaan.
In tegenstelling tot wat An, een thuisverpleegster die me in de morgen bezoekt en aan wie ik mijn boek geschonken heb, me zegt dat ze mijn stem hoort als ze me leest, hoor ‘ik’ bij Pfeijffer eerder het geschuur van de pen over het papier (en zie ik de zweetdroppels op zijn voorhoofd) dan het geluid van zijn stem, wat minder prozaïsch is.
Je moet maar het geluk kennen, nu en dan, vroeg in de morgen, bezoek te ontvangen van een jonge, mooie vrouw die je onomwonden zegt, als ze tegenover jou zit met het verhaal van je boek in het hoofd, wat ze er laatst in gelezen heeft én, dat het was alsof ze mijn stem hoorde!
Ik wist niet dat mijn boek, dat de woorden erin, zover droegen.
|