Een eenzaam, totaal achtergelaten gedicht dat hij herschikte omwille van september en alle maanden die nog komen zullen voor hem en, komen ze niet, in voorbereiding op de dagen leeg van hem.
Hij wilt het uitgesproken vederlicht zoals hij zal zijn als hij hier niet meer rondlopen zal, flinterdun, nog wat overgebleven herinnering:
Hij wou zijn gedicht zo licht als pluisjes in de wind gewaaid lijk vlinders zo teder, o zo vluchtig.
Hij, met lucht getekend in lijnen van licht, als vloeiend zilver en week om zijn hart.
Hij het niet wist hoe gelukkig te zijn, wijl hij het was van een geluk dat hij in lang niet had gekend.
Hij dacht dat het genoeg was geweest nu alles was gezegd wat kon gezegd, hij uitgekomen was, te arm aan woorden om nog verder te gaan in de wereld,
wel elders wat hij nog niet wist.
Hij zich lang heeft stil gehouden tot kwam wat komen moest, hij zo frêle, zo ingetogen licht, doorzichtig amber.
Gelukkig ademend nog, of zag je het niet.
|