En, ik heb het ook geweten, maar dat was in een vroege periode van mijn leven, dat ik in het hart van de maand augustus in een bos liep, uitkijkend naar de plaatsen die ik kende waar ik wist – of meende dat ik het wist – ‘chanterelles’ vinden kon.
Een magisch groot en wild bos, bedekkend de flank van ‘Les Diablons’ met eeuwenoude ‘mélèzes’. Een bos dat overweldigt, dat jou insluit, dat jou inademt. Je kent nog de wilde harsgeuren ervan, het mysterieuze ruisen van het o zo licht bewegen van de kruinen alsof het woorden waren die ze spraken onder elkaar over die kleine man die daar liep.
Het was een ‘erzijn’ in iets totaal anders dat van de wereld is, dat je in jou hebt opgenomen lijk van een gotische kathedraal het sacrale gevoel; hier van bundels licht, zilveren schichten die je kruisen waar je loopt in de strakke geur van hars en humus, met nesten krioelend van mieren hier en daar, wel een meter hoog. En je vindt de plaatsen terug met felgroen mos, gevoelig als een tapijt, getekend met de gele koppen van de ‘chanterelles’ die je maar te plukken heb, kleverig aan je vingers en de geur ervan die los komt als je ze neemt met een lichte ruk van je hand.
Maar het is dit niet wat je vertellen wou. Je herinnert je je eerste ontmoeting met Symphorien, een man van het dorp. De ganse morgen was er in het bos en over de bergen de roep van de regen geweest, je voelde de natheid in je nek toen je uit het bos kwam en je Symphorien zag op de weg, ook komend uit het bos met een zak op de rug. Je dacht dat het paddenstoelen waren, maar zoveel kon niet dacht je.
Je zegde hem ‘qu’il n’était pas possible d’avoir trouvé tant de champignons, tant de chanterelles’ .
Hij lachtte en zegde me ‘que c’était des ossements d’une biche.’ Hij had die gevonden, had een foto gemaakt hoe de beenderen er lagen en ging die nu ‘éterniser dans la même position dans son jardin’.
We daalden samen af naar het dorp en van het een kwam het ander. Hij vertelde me dat wat hij in het bos zocht geen paddenstoelen waren maar stukken hout of wortels die hij daarna bewerkte met mes en beitel om er een bepaalde vertrouwde vorm aan te geven. Hij was er jong mee begonnen toen hij hoog in de ‘alpage’ het vee hoedde. Het was een passie geworden. Ik moest hem eens opzoeken om zijn werken te zien, hij had er zelfs al verkocht ‘à des Belges’.
Ik heb hem, in de tijden dat ik er was regelmatig opgezocht om zijn werkmethode te bewonderen en te zien hoe hij van een vreemd stuk wortel een vreemd dier wist te snijden die hij dan ophing in zon en weer en wind aan de wanden van zijn chalet.
Op een dag gebeurde het dat hij me meenam naar Zermatt, om een rugzak génépi – hoewel beschermd maar er waren velden ervan - te gaan plukken aan de voet van de Matterhorn.
Terug in de Rhônevallei zijn we, een busseltje génépi gaan afgeven bij enkele van zijn (te) vele vrienden. En telkens werd een fles van hun beste wijnen geopend. We zijn laat in de avond une côte à l’os aan eten in een restaurant in Sierre. Ook met de beste wijnen, wat fout was.
Hij heeft zijn vrouw verwittigd en ik die van mij en we zijn - na het drinken van een génépi - wijselijk blijven slapen in het hotel om pas de volgende morgen de weg te nemen, even buiten de stad: de kronkelweg stijgend naar de Val d’Anniviers, naar Zinal.
Ik denk er nu aan dat mijn oudste dochter, Patricia, die de ziekte van het bos en van de chanterelles van mij heeft overgenomen op een dag het geraamte van een hinde of een jong ervan gevonden heeft en gefotografeerd, spijtig dat de kop ontbrak of niet meerherkenbaar was.
|