Hij had zich voorgenomen te schrijven over zaken die hij nog niet kende en niet kennen zou indien hij er niet zou aan denken om erover te schrijven.
Hij wou vanaf de morgen – het is in de morgen dat alles ontstaat - uitkijken naar de dingen die hij zou willen ontmoeten de dag door zoekend ernaar, om uit te komen in de valavond, als hij nog even de tuin inloopt, op wat hij vertellen wou.
Al is het niet veel, al zijn het maar een paar zinnen, nog onduidelijk eerst, maar daarna, hij ervan de woorden heeft gezien, in zilver geschreven op een donkere achtergrond.
Dacht hij toen dat het ogenblik misschien nog niet gekomen was, dat hij nog even wachten moest, dat wat hij wist nog niet duidelijk genoeg er stond, dat er nog één woord was dat hij zoeken moest om de gedachte te bekronen. Een woord dat het sleutelwoord was, dat nog niet bestond in de ‘Van Dale, een drie-betekenissen-woord dat hij ophangen wou, in kalligrafie getekend op een vaandel wapperend in de avondwind maar, voorlopig, voor de wereld, nog gedekt gebleven, omdat hij wachten moest op het licht van de nieuwe dag die, zo hoopte hij toch, nog komen zou.
Hij nu begonnen is opdat hij op een zelfde wijze zou kunnen afsluiten, en niet zo maar, maar wel om er glorierijk uit op te staan?
Dit is dan wat van de morgen was, die door liep naar de avond toe langs waterwegen begroeid met veldbloemen waarvan hij de naam niet kende, zodat hij denkt schrijvend te zijn terecht gekomen in een vreemd land dat er gisteren nog niet was, en ook eergisteren niet.
Maar nu de zin die hij gedacht had, met dat ene woord dat hij nog vinden moest, het woord dat draalde, het woord dat een fakkel was in de nacht van het ongeschrevene, en dat hij, ondanks de Van Dale die hij raadpleegde, niet vinden kon, wellicht omdat het nog uit te vinden was. Hij de zin vandaag niet schrijven kon.
Morgen dan misschien. Maar morgen is een andere dag en zal het misschien niet meer passen voor de zin die vandaag bijna geschreven werd.
Het was toen dat hij aan Borges dacht.
|