|
Ik ben in de avond/nacht van 12 augustus al beginnen denken aan wat ik achterlaten zou voor de dag van 14 augustus, maar ik vond heel weinig ik was schijnbaar uitgepraat, leeg geschreven. Het gebeurt meer en meer de laatste tijd, al lijkt het er niet op het is toch zo.
Toch is het zo tot ik het raam openschuif op de stilte van de morgen en de stilte me vastgrijpt en zich in mij nestelt, tot in mijn bloed denk ik.
Maar waarom is die ene morgen verschillend van de andere, ik kende gisteren niet dit gevoel, noch de dagen ervoor, maar het is alsof ik plots, de bijzonderheid van de stilte helpend, nieuw geboren ben of alsof er dan toch iets nieuw in mij is opgestaan, een andere kijk op het licht, op het sfeerbeeld van wat is en op de geuren van de tuin met de anijs hoog opgeschoten en in volle zaad en de twee zonnebloemen lijk vlammen geel.
Maar er is meer, het zit hem in de manier van het erzijn, alle planten erin, de druivelaar, de vijgenboom, de lijsterbes, staren me aan en ik voel hoe ze er staan, hun wortels diep in de aarde elkaar rakend zoals ze elkaar raken in een wolk van groen in hun gebladerte Ik hen groeten wil door hen op te nemen in mijn geschriften, ik hen een leven geven wil dat reiken zou tot ver buiten de tuin. Hen alle de eeuwigheid van mijn geschriften toekennen wil opdat ze er nog zouden zijn in de herfst en de winter zoals ze er waren in de zomer.
Hoe licht ik geraak ben door wat ik zie en voel als ik opsta uit de nacht en geconfronteerd word uitzonderijk met wat van de stilte is die van de natuur is, de rust ondanks de roerselen van het grote leven dat erin aanwezig is.
Zoals het nog steeds aanwezig is in wat ik schrijf dag aan dag.
|