Ik ga verder op de ingeslagen weg zonder omzien, zonder me te bekommeren of ik gelezen word of niet, ik heb er trouwens geen idee van, het aangegeven aantal bezoekers is onbetrouwbaar, het neemt niet deze op die me lezen op hun gsm. Ik beken evenwel dat het weten dat ik gelezen word een aansporing is, een aanzet om vooral niet te ontgoochelen, al is ontgoochelen een te sterk woord, beter ware misschien dat het een ‘ontlasting’ is voor de lezer, het verdwijnen van de neiging me te gaan opzoeken uit pure gewoonte.
Dit staat er dan al was ik eerst niet zinnens dit te schrijven maar de woorden zijn gekomen zoals ze altijd komen, passend of overbodig. Ikzelf wil er weinig vat op hebben, ze dagen op en ik neem ze. Zo gaat het.
En in feite is elk moment gunstig om ze uit hun bolster te halen en ze aan te bieden als de vruchten van mijn geest. Keer op keer gebeurt dit, ik heb er geen andere verklaring voor, evenwel als ik me meet aan Pfeijffers werk, ben ik onbestaande, is mijn geschrijf maar een beekje terwijl het zijne de Wolga is. Ik weet dus waar ik sta, niet dat ik me er niet goed zou bij voelen, verre van, want velen zullen zich niet goed voelen als ze geconfronteerd worden met het bewuste boek van hem, van de meester zoals ik hem noemde in een blog van de vorige dagen.
Ondertussen heb ik eens te meer volbracht wat ik gebruikelijk doe. Het komt er simpelweg op aan uit te voeren wat ik me heb voorgenomen te doen, kleine zaken stellen geen probleem, een geschrift nalaten wel, het vergt een inspanning, het vergt een dosis moed. Iets dat ik elke dag moet gaan halen, ergens, ergens. Wat ik nalaat kan de indruk geven dat het zo maar gebeurt.
Geloof het echter niet.
|