Het is in stilte dat de dag zich opent over mij, neutraal zonder overwegingen van wat was en van wat komen gaat. Hoe ik hem betreden ga weet ik nog niet, zelfs niet in gedachten en zeker nog niet in woorden, maar de hoop is er dat alles zich voltrekken zal zoals het nu eenmaal hoort voor mij op de een of andere wijze. Nu kan het nog alle kanten op maar ik weet nog niet welke kant voor mij zal gekozen worden.
Niemand weet het, niemand en ik wacht op de zin die nu komen gaat tenware hij niet komen zou en ik hier voor jullie zou staan de handen en de geest leeg, een ‘verrassingsloos’ dor veld uitdijend voor mij en ik erin gegrepen, niets te zeggen hebbende, maar dan niets zoals niets nooit geweest is, de tegemoetkomendheid van niets als zo iets bestaan zou of, op deze wijze uitgelegd, bevreemdend alleszins en niet te omhelzen noch nader uit te verklaren.
We staan erbij als een gesloten boek dat nooit gelezen zal worden omdat geschreven in een taal die nog niet bestaat, die nog moet worden uitgevonden door mij en ik er niet klaar voor ben, vandaag niet en morgen evenmin.
Ik geen uitweg meer zie of wil zien om hieruit te geraken, de zin die ik verwachte niet is opgedaagd, ik hem ook niet meer verwacht vandaag, zelfs niet in de avondschemering, ‘entre chien et loup’ hij komen zal, het hoofd te droog, te dor.
Heb ik van alle dagen deze uitverkoren om niet méér te zijn dan wat verloren woorden op een hoop gelegd, onordelijk met elkaar verbonden betekenings-loos zoals zovele dingen in het leven van elke dag zonder gevolg achterwege blijven, maar toch opgetekend worden om pas achteraf de betekenis ervan te ontdekken, misschien als het te laat zal zijn, te laat om enige betekenis te hebben.
Hij zat middenin een labyrint toen hij dit geschreven heeft, hij heeft er lang in rondgelopen, hij is er niet meer uitgekomen, morgen misschien.
Dit alles over een dag die nog niet begonnen is.
|