Wat me te binnen valt teken ik op, aldus gaat niets verloren van het moment dat ik me actief ga vertonen, of het nu belangrijk schijnt of niet ik neem wat ik krijg alsof het een gift was komende van nowhere, komende van nergens.
Dit is het fenomenale van het schrijven, het opvangen van woorden die zich aanbieden, soms overvloedig, soms stug en aarzelend en je hebt weet van beide, het is een kwestie van openheid, eigenlijk van jeugdige overmoed, en dan verloopt het vlot, of van wachten op gezangen in je hoofd die je om te zetten hebt in woorden en dan is er inspanning nodig, dan wordt het schrijven een last, een trage trein die over een lege vlakte bolt.
Je ondervindt de laatste dagen/weken dat het spontane van het woord gebroken js, dat je, ondanks je pogen, het ritme niet meer haalt van vroeger. Je onderwerpen liggen uitgezaaid maar komen niet aan de oppervlakte, je schrijven wordt afgeremd en wat doe je eraan? Weinig, als de inspiratie op zich wachten laat.
En toch, toch moet ik verder en liefst boven de oppervlakte in het domein dat me lief is dat van de geest, waar ik alle vrijheid heb om te zeggen wat ik zeggen wil. En, iets moet me van het hart – ik zegde het reeds wellicht – maar ik dank de vriend die me aanraadde Pfeijffer verder te lezen, want het is een meer dan merkwaardig boek, het boeit, het ligt open in een boekenhouder of -standaard op de tafel en het houdt me meer dan gezelschap, het intrigeert me, ikbegrijpniet hoe hijwegwijs kan én in de namen van de hoofdpersonen, én in de eilanden en baaien, én in de plaatsnamen.
Het moeteenkolossaalwerk geweest zijn alles bij te houden.
Gemakkelijkheidshalve volg ik hem niet op de bijgevoegde landkaart, het zou me teveel tijd vergen maar ik veronderstel dat hij duidelijk weet wat hij schrijft over de de plaatsen waar hij langs komt en over de tradities eigen aan die plaatsen.
In elk geval Alkibiades is een uiterst sluw man, een gewiekste diplomaat die weet wat hij wil en Pfeijffer schetst hem meesterlijk.
Het boek heeft alles zelfs op plaatsen langdradigheid, wat ik Pfeijffer graag vergeef.
|