Elke morgen vraag ik me af welke woorden ik er nog heb aan toe te voegen om een geheel te vormen met wat er al staat. Dit, opdat alles zijn tijd zou krijgen zo in de morgen als in de avond.
Ik kijk dus voortdurend neer op wat ik denk om op te tekenen wat me past, denkend aan wat ik gisteren schreef en de dagen ervoor als ik het me nog herinneren zou.
Het gevoel dat overheerst is dat ik een eiland ben en als eiland fungeer dat ik, wat mijn schrijven betreft ik ben omgeven met een leegte die ik zie als een ‘schrijf-en-kijk-niet-om’ gebied’. Ik sta alleen in mijn geschriften. Eigenlijk heb ik alle contact verloren met de wereld om me heen, ik ben een wereld op mijn eigen geworden en ik begin het stilaan te realiseren hoe vereenzaamd ik wel ben, geconfronteerd met de ongemakken van vingers en lichaam en met wat ik schrijf en wat ik niet schrijf vooral dit laatste, de diepste geheimen van het hart die ik voor me zelf houden wil.
Waar stevende ik op af deze morgen, waar zou ik uitgekomen zijn ware er niet een telefoon geweest van een (grote) dame die zich bekommert over mij.
Hoe en in hoever ze zich bekommert weet ik niet, ik kan het enkel vermoeden, of beter, hopen dat er meer dan gewone gevoelens mee gemoeid zijn, meer dan deze van een broer of een zuster. En, in feite, het te weten met zekerheid ware me voldoende om het verder mee te dragen in mijn dagen.
Je schrijft dit, het wordt je gedicteerd door resten van vroegere gevoelens die je nog gebleven zijn en nu en dan, in je grootste eenzaamheid, de kop opsteken om te verdwalen in het irreële van een diep in jou gedoken rijkdom. met gevoelens die eerder irreëel zijn dan reëel. Maar zelfs al is het irreëel het is een droomlandschap dat je o zo graag betreedt met het irreële van haar aanwezigheid.
En je weet hoe indringend dergelijke gevoelens zijn en hoe ze soms opstijgen in jou en mogelijks openbloeien zullen, buiten mate.
Zo wat is er van een telefoon in de morgen die je niet meer durfde verwachten.
|