Het bevalt me niet maar ik heb minder en minder te vertellen en wel omdat ik meer en meer zorgen heb met de toestand waarin ik verkeer en deze zorgen zetten zich vast in mijn gedachten. Mijn vertrouwen wankelt: als ik het cijfer 2027 vernoemde gisteren was dit zuiver oogverblinding, zoals ik er nu voorsta is zelfs het einde van 2023 halen onwaarschijnlijk.
Dit is dan mijn morose inleiding op wat morgen, 25 februari, verschijnen zal. Nu beperkt zich mijn leefwereld, durf ik het zeggen, tot de beweging van de vier – er zijn er niet meer - koolmeesjes in de tuin. Ik overdrijf hiermee natuurlijk, maar buiten het bezoek van vrienden in lijve of telefonisch gebeurt er niet veel en, zolang mijn blog niet geschreven staat aarzel ik om de wereld van Nooteboom te betreden.
Arme man, zul je misschien zeggen, maar dat ben ik nu juist niet, omgeven door mijn beperkingen te zijn wie ik ben en te denken wat ik denk voel ik me, ondanks alle pijnen en alle leed, voldoende goed om mijn inspanning van elke dag vol te houden tot spijt van wie me benijden zou.
Want ik ken het geluk, het grote geluk verliefd te zijn op het woord van elke dag of het nu hel gekleurd is of dof en zwak, het is de daad, het schrijven, dat me recht houdt. Ik schreef dit reeds honderd maal, je kunt er dus niet meer aan twijfelen, en dan denk ik telkens aan wie ik ook al dikwijls vermeld heb: T.S. Eliot: ‘For us there is only the trying, the rest is not our business’, waarmee ik het eigenlijk niet volledig eens ben, want ik tracht altijd ‘the trying’ maximaal uit te voeren en dit blijkt niet uit de woorden van Eliot, tenware het eronder verstaan was.
Ik wil in deze geschriften zo eerlijk mogelijk optreden, zeggen hoe mijn gedachtewereld bevolkt is, hoe ik er in rondloop of erin ronddwaal, dit is de zin van mijn schrijven. Ben ik er volledig naast, is mijn toestand niet zoals ik meen dat hij is, des te beter, maar zekerheid hierover heb ik niet en het is de donkerte erin die het haalt vandaag.
Hopelijk klaart het op, de beweging van de meesjes omheen de zaadbollen, hoe ze er hangen ondersteboven zou me moeten opmonteren, zou me moeten zeggen dat zo lang er leven is er geen nood is om alles zwart te zien, zelfs als het zo zou zijn, wil ik genieten van er te zijn, genieten van het licht en weten dat de natuur in beweging komt, weten dat het lente wordt en dat binnen korte tijd de rozelaar in bloei zal staan. Of ik er dan nog ben of niet, hij zal er niet door gehinderd worden, hij zal er niet minder mooi om bloeien, neen, hij zal doen wat hij hoeft te doen.
Ikzelf zal de rozelaar misschien volgen en openbloeien. Misschien voor de zoveelste keer, maar dit maal in prachtige, nog nimmer geschreven woorden, niet ‘à la musique de Arve Pärt’ maar gekroond met palm en laurier, met voluten en waarom niet, met marentak.
Zekerheid en onzekerheid die beide van het leven zijn in woorden neergezet.
|