Zijn tekeningen van vroeger zag hij als voorbeelden van kleine kunst, klein omdat er weinig verbeelding in optrad; zijn geschriften daarentegen kenden wel die verbeelding, wat niet betekende dat het daarom grote literatuur was, want veel werd er niet over gezegd. Hij was echter gerust gesteld met wat hij gepresteerd had en bleef presteren. Hij had zelfs de indruk dat hij aan het overdrijven was in alles, ook in de woorden die hij zo juist geschreven had over zijn prestaties.
Maar hij zat voor zijn klavier en hij lag niet op de sofa en dat gaf hem voldoening, vooral dan in het begin van de nacht als hij op het punt stond te verdwijnen onder de lakens en hij zich neerleggen kon wetende dat zijn dag gevuld was geweest zoals hij het gewenst had, vooral dan gevuld met woorden want daar kwam het telkens op neer, woorden en nog woorden.
Hij was een man van woorden, hoewel hij het ook waagde te zijn van lijnen en figuren die te ontcijferen waren, ook voor hem, omdat de figuren zo tevoorschijn waren gekomen uit zijn hand, het enige verschil met de woorden die van ergens kwamen, van een plaats die niet te bepalen was, dan toch niet met enige zekerheid.
En ook als hij verder dacht, ook zijn hand geleid werd van uit een plaats die hij niet kende, maar het toch niet zijn hand zelf was die de figuren tekende, en het dus ook wellicht zijn geest was, een geest die waar woonde? Die hem toch gade sloeg en hem nu en dan aanmoedigde om meer dan wakker te zijn, en om hem als doender werk te geven.
Hoe we in elkaar steken weet ik niet, wel dat we creatief kunnen zijn in wat we doen en dit gebeurt dagelijks als we er op ingesteld zijn, als we weten dat wij het zijn die hier rondlopen en niet de machine in ons die een groot deel van de tijd overneemt en ons brengt waar we eigenlijk niet moeten zijn.
Weten hoe het gebeurt is één ding, één bijkomstig ding, maar het doen zelf is het belangrijkste want daar komt het op aan, de impuls om te beginnen en te blijven beginnen, het stuk door, tot het einde in het zicht komt en je besluiten kunt.
Die ‘doen’-beweging hangt nog altijd in mij en omheen mij en dit van bij het opstaan, soms zelfs vóór het ontbijt. Zo lang die beweging, die tezelfdertijd een deel aanmoediging inhoudt, ben ik ‘safe’. En er is nog steeds geen verzwakking, ik voel me sterk, in feite en ik meen het, sterker dan ooit.
Opnieuw ben ik er door gekomen, heb ik bereikt wat ik bereiken wou en kan ik een halve dag respijt nemen om terug op adem te komen en daarna stilaan te gaan denken aan wat ik morgen schrijven zal, voor het ogenblik weet ik het nog niet. Misschien komt het straks als ik op de sofa lig, intens luisterend naar Klara?
Du choc des idées, weet je, jaillit la lumière en muziekstukken zijn soms ideeën.
|