De woorden komen zo maar niet, ik moet ze ergens gaan halen op een plaats waar ze wachten op mij om, zoals elke dag, genomen te worden, zoals een vrouw die wacht op jou en die je in je armen neemt of, want de tijd is verleden, in de armen nam in het voorbije van de ‘heuglijkheid’ van dagen.
Wat hiervan overbleef zijn de herinneringen die geen woorden kennen maar in jou gegroefd liggen lijk in de aarde de sporen nagelaten door de ploeg met de kraaien dwarrelend erover en het speelse van de wolken als tekeningen.
We zijn er in vastgegroeid en ze rekken zich open als we ze het minst verwachten op donkere dagen als op lichtende avonden juist voor de nacht invalt. Of nog: hoe we getekend werden in liefde en leed door de dagen, lang, soms bloedarm over ons en soms rijk en groot lijk een variatie van alpenbloemen op de alm, met soms, niet zo uitzonderlijk, wat vlokken sneeuw in augustus.
Wel uitzonderlijk zijnde wat je nog te beleven hebt in je tijden van nu en van morgen. Te beginnen met wat je achterlaat aan geschriften verspreid in de jaren, of als ingekaderde tekeningen van vroeger aan wie je nieuw leven gaf.
Je weet heel goed hoe het verder moet, je kent de knepen, het vergt wat moed, het vergt een beginnen en hieruit zal groeien wat je aan gedachten samen rapen zult zoals bij het aren lezen van destijds. Het is zo geweest in het verleden, het zal zo blijven in de toekomst, want niets wijzigde zich of heeft de neiging zich te wijzigen of zich op te lossen in schijnbewegingen zoals deze van de eksters in de tuin, een voorbeeld van statigheid, de staart hoog gehouden, zoals jij het woord hoog wilt houden.
Maar ik heb nog altijd niets gezegd over het essentiële voor mij in het essay van Stefan Hertmans[1] waarin hij het heeft over het boek van Maurice Blanchot, ‘Mort du dernier écrivain’ - ik vond dit boek in geen enkele lijst terug! - die schrijft dat:
‘Een heuse schrijver zou alleen hij zijn die de stilte herstelt. Want een schrijver, stelt hij, moet recht doen aan de stilte, indien hij die stilte niet kan doen terug keren houdt dat volgens Blanchot het verdwijnen in van de literaire taal.’
En, schrijft Blanchot verder, volgens Hertmans: ‘De schrijver moet opnieuw in contact komen met het oorspronkelijke geruis, ‘le rumeur initial’, het oergeruis, hij moet zelfs in de eerste stilte van voor het geruis durven springen…’
Ik zal het onthouden als het nodig is voor mij dit te onthouden, maar het binnendringen in het oer gebeuren is altijd een punt - weliswaar een zwak punt – van mij geweest.
En is het zo dat ik ook me vervreemd met mijn gepraat zoals zovelen van iets wezenlijks waaruit taal ooit is ontstaan: ‘het concrete, haast primaire beeld van een voorwerp, een aangezicht, een toestand?
Heb ik er niet in de eerste plaats aandacht voor gehad?
[1] Hertmans Stefan: ‘Verschuivingen’, Essay: ‘De verbeelding van de Bibliotheek’ pag.167; De Bezige Bij 2022.
|