Ditmaal wil ik eens niet beginnen met mezelf, wel met een vriend onder jullie die me beloofde me te bezoeken én met een andere vriend van mij én met een fles zeer oude Sauternes. Het gaat hier niet om de Sauternes, wie weet of hij nog drinkbaar is maar om het bezoek in mijn oude dagen. Al heb ik evenveel – méér eigenlijk – om wat een andere vriend me stuurt: ‘Do not stand at my grave and cry / I’ m not there, I did not die.’[1] Waarbij, als je dit leest, je ogen de neiging hebben vochtig te worden of hoe teergevoelig je geworden bent als het de dood betreft. Het is geen sterven meer, het is een heengaan en een voorafgaan naar een plaats of een andere wereld, een andere Kosmos, parallel aan deze van ons.
Ik herhaal het en blijf het herhalen al staat het nergens zwart op wit bewezen, het is een gevoelsmatige zekerheid die sterker is dan om het even welke formule ter zake. En ook omdat de idee van ‘het leven na de dood’ overal opduikt waar je ook zoeken gaat alsof er geen greintje twijfel meer mogelijk was.
Maar ik wil ook niet kleinerend doen over het bezoek dat ik verwacht van om het even wie, om even, even maar te praten over de dingen van vandaag, gemoedelijk, zoekend naar diepte, naar verwevenheid die er is via de geest in ons die in een zelfde richting wijst, een richting die gaat naar het wonder dat het leven is – het levn dat geest is - waaruit het wonder van de dood is opgedoken.
Niet, zeker niet omdat onze dagen anders een leegheid van ‘zijn’ zouden zijn, wat hoegenaamd niet het geval is, integendeel ze zitten barstensvol met gedachten die de vrucht zijn van de levende geest in ons. Nooit in de verre dagen ervoor hebben we de gelegenheid gehad zo intens als nu te leven en getuige te zijn van het wonderlijke ervan.
Dit ook is wat ik meer dan vroeger benadrukken wil, hoe dichter ik kom bij de dood des te dieper geloof ik in het leven en zie ik de schoonheid ervan in, ondanks het lichaam van mij dat aan het afbrokkelijken is, een toestand die niet meer om te keren schijnt, zo voel ik het toch aan, zodat ik me er niet meer tegen verzet toch niet als ik aan het schrijven sla.
Het schrijven dat een even groot wonder is, of het wonder van het schrijven dat me elke morgen bezoekt en waarin ik opgenomen word om niets méér te zijn dan het schrijven zelf, dan het opvangen, met mijn vingers over het klavier, van de woorden die opduiken, komende van ergens, misschien wel van die andere Kosmos waar ik het hoger over had.
Want wat weten we hierover, hoe komt het dat ik de woorden die ik opvang omzetten kan zodat jullie in de mogelijkheid zijn deze te lezen en te begrijpen op jullie wijze, daarom niet gelijklopend maar toch inwerkend op jullie gemoed, zoals ze ook hebben ingewerkt op dat gemoed van mij.
Ik heb dus eigenlijk als nieuws uit de wereld, helemaal niets te vermelden, wel dagelijks het nieuws uit het landschap van de geest in mij.
Dit is immers wat ik jullie te melden had vandaag.
[1] https://youtu.be/BM8TQH-zDbQ?list=TLPQMjYxMTIwMjLs62vERIIGRA
|