Teer blauw, onwezenlijk blauw is de horizon van mijn gedachten, het wordt een moeilijke dag/blog. Dood en leven liggen ineens te dicht bij elkaar, raken elkaar zodat ik geen scheiding zie. Ik zal hier niet uitweiden over de dood van mijn broer voor wie het leven té genadeloos werd, té bitter, té onleefbaar, maar hij ging in alle rust en alle zekerheid dat zijn weggaan een nieuw beginnen was.
Hij wist dat hij het wist, en het was zijn sterkte in zijn laatste momenten hier, zijn allerlaatste momenten van zijn aardse ’zijn’. Hij wist genoeg dat geschreven stond dat zijn lichaam maar wat stof was, maar vooral dat niets geschreven stond over wat zijn geest betrof, omdat er niets geschreven hoefde, omdat de geest niet van hem was, maar dat de geest van hem geïntegreerd was in de geest van de Kosmos en er door het verdwijnen van zijn stoffelijk lichaam niets, niet de minste jota, gewijzigd werd aan het deel geest dat hij toegewezen had gekregen bij zijn conceptie/ geboorte.
Ikzelf heb hem nooit bezocht in zijn stoffelijkheid, wel in zijn geestelijk bestaan. We stonden tegenover elkaar als twee lichamen, maar dit was niet wat ons bond, wat ons aan elkaar hechtte was het innerlijke. Of hij er was of er niet was het was deze onzichtbare maar wezenlijke binding die er was tussen ons en deze is gebleven met hem, zoals ze gebleven is met mijn andere broer die de aarde veel vroeger heeft verlaten. In feite blijf ik alleen over maar dit alleen-zijn is geankerd in een drie-eenheid van zijn, ik in hen en zij in mij en de essentie wat is van hen is in de essentie van mij.
Je sterft dus niet de dood, je sterft het hechte leven.
Je bent, mijn broer, zoals wij allen, een vrucht van de Kosmos geweest, zichtbaar als deel van de zichtbare kosmos, maar evenzeer en even duidelijk, deel van de onzichtbare Kosmos, deel van het ruggenmerg ervan, de geest van de kosmos.
Het ene beweegt en veroudert, het verschrompelt in zijn stoffelijkheid van vlees en bloed; het andere, het geestelijk element hebben we ontleend aan de Kosmos, het is onaantastbaar, het is onveranderlijk, het bestaat buiten ons lichaam als onvergankelijk.
De vraag is of dit ontleende deel na ons vertrek, aanwezig is in een cluster of, aanwezig in de totaliteit aan geest. In de Kosmos. Ik kan hier niet op antwoorden, ik kan enkel stellen dat het een cluster is, en als dusdanig een deel is van het geheel met een vorm van eigenheid als een van de ontelbare clusters. Maar dit overstijgt me, ik neem hierin geen vaste stelling in.
Trouwens heel mijn betoog hier is gevoelsmatig, heeft geen wetenschappelijke ondergrond. Hierin is geen wetenschappelijk bewijs mogelijk, het is wat ik denk, het maakt deel uit van het onwezenlijk blauw van het licht in mijn horizon van gedachten.
Ik verdedig me dus enkel en alleen met de argumentatie die ik (schaamteloos) hier ontwikkeld heb, en ‘honi soit qui mal y pense’.
|