Is het dan zo uitzonderlijk voor een open nog krachtige geest, elke dag, ongeacht de toestand van het lichaam, een blog te schrijven over om het even welk onderwerp; Is niet elke actieve geest ertoe in staat dit te verwezenlijken, of wordt er verwacht dat als een zekere leeftijd bereikt wordt elke activiteit is stilgevallen en we nog juist goed genoeg zijn om weggedoken hier of daar, gedoemd zijn einde af te wachten?
Alles ligt beschreven in de aard van het wachten. Ik ook wacht af wat er gebeuren gaat, maar niet zo maar, mijn afwachten is geen stilstand, het vertoont geen machteloosheid, integendeel het verwerp het wachten, het gaat er tegen aan met alle krachten voorhanden. De geest blijft bewegen en verwerpt elke toegeving aan het negatieve, hij laat niet toe enige verzwakking te tonen, hij dwingt door te gaan in een zelfde ritme en met eenzelfde gedrevenheid.
Hoe zou je willen dat ik in dergelijke omstandigheden bezig zou zijn met wat me vroeg of laat te wachten staat, of welke zou dan het uitzonderlijk karalter ervan wel kunnen zijn?
Er is er geen, er is enkel wat is, en er is wat gerealiseerd wordt en niet ontkend kan worden. Ik houd het daarbij zonder meer.
Ik ga zelfs nog reizen, ik bezoek nog, weliswaar in gedachten, de plaatsen waar ik me uitzonderlijk goed voelde. Gisteren nog, in volle bewustzijn, én van de plaats, waar ik de auto achterliet, én hoe ik de weg overstak, de helling beklom en rondwandelde in de alpenweide, alles vergetend maar gefascineerd door het leven van het kleine gebeuren dat ik daar zag: stukken witte rots begroeid met mossen en lichen, er omheen in de wind licht bewegende alpenbloemen enig in hun soort en dit in een landschap dat ik me voorstelt van bergen en luchten en een gletsjer die, ongelukkig maar het is, langzaam aan het wegkwijnen is. Ik denk eraan en ben zelfs innerlijk geroerd dat het zo is.
Als ik straks terug zal rijden zal ik stoppen aan de ‘barrage’, zal ik bij de nakomelingen van Clement Salamin die de zoon is van mijn overleden vrienden Fernand en Emmy, ik zal op het terras gaan neerzitten in een zetel met in mijn rug de warmte van het schaapsvel en ik zal een glas Ermitage bestellen dat een jonge dame met de glimlach omdat ze me kent, me brengen zal. Ik zal het in de hand houden naar het licht toe en de kleur ervan opnemen, de kleur van de wijn die de geest is van de aarde waarin de druif opgroeide en rijpte in de zon, gelouterd door de inzet van allen die gewerkt hebben opdat de druif wijn zou worden. Ik denk eraan terwijl ik de wijn ga proeven, een plechtig ogenblik van het erzijn in het hart van het erzijn, met voor me uit het licht over het meer, de weg erlangs, en veruit de noorderwand van ‘les Pointes de Mourty’ met wat nog rest van wat sneeuw op de toppen en de berghut die je er weet, waar je zo dikwijls geweest bent, met vrienden, en met de kinderen tot die keer dat je afgedaald bent met hen, niet langs de wegel langs waar je gekomen waart, maar terug over de gletsjer, over het licht krakende ijs onder je voeten, een geluid dat je nu nog altijd denkt te horen. Al is er niets te horen, de wijn te drinken al is er niets te drinken, er groot en rijkelijk te zijn al is er niets te zijn. Maar je waart er, enkele ogenblikken en het is je voldoende want, dit alles neerschrijvende was het alsof je er waart, terwijl je er niet waart.
En ik, zoals het gezien wordt, wachtend ben op de dood die zo goed is nog wat te dralen, schijnbaar echter, want de uitslag van mijn bloedonderzoek is alles behalve gunstig en ik loop nu rond met de benen van teen tot knie omwikkeld met ‘Rosidal K’.
Zie je het gebeuren?
|