Waarom, een oude man zoals ik, heeft hij plots vochtige ogen als hij een achtergelaten pull vindt van het kind – de Rachelle van vijf jaar - dat zijn hand nam om hem te ondersteunen als hij naar een andere kamer ging?
Hij schrijft dit terwijl, o, terwijl zoals het gisteren was en de vele dagen ervoor, de zon, nu een iets verder naar het oosten toe, een iets dat bewijst dat het een andere dag is, te voorschijn komt; terwijl zijn gedachten nog altijd deze zijn van de dagen ervoor: eenzelfde niet wijkende sadness die bij momenten geen jota meer of min is dan deze die hij meedroeg van de dagen ervoor als hij schrijven ging.
ij de man in het oude verrimpeld lichaam, zoekend naar de sprankels geest, geborgen in een gevoeligheid die hem overvalt, zelfs bij het zicht van een achtergelaten rode pull van een kind.
Hij het schrijven wil, hij het vasthouden wil omdat hij zich nu op het gebied van het gevoel, zo kwetsbaar voelt, kwetsbaarder dan het kind, kwetsbaarder dan hij ooit geweest is.
Hij het wellicht nooit herlezen zal eens de dag voorbij, maar het zal er staan als een teken van zijn gevoeligheid die hij niet meer meester is maar die bij het minste voorval of gedachte zelfs, opwelt in hem en opstijgt naar zijn ogen alsof hij wenen wou van de morgen af de dag in tot in de avond laat, tot in de nacht.
Hij schrijvende , die de sadness niet aan kan, niet wetende wie hij is noch wat hij nog verlangt, noch wat hij doen wil, noch wat hij schrijven wil, noch waar hij heen wil om er iet meer te zijn.
En toch, en toch er rest nog altijd dat greintje leven in hem, de wil die hem optilt en hem in alle richtingen in beweging houdt om er te zijn en er te staan als een zuil van diepe ingehouden stilte voor een tijd nog, zoals het was en is en blijven zal, tot het einde van zijn dagen.
Wat er nu is zal niet meer overgaan, het water van de vijver zal zelfde kringen houden en het spiegelbeeld van al wat is in hem in beweging houden.
Het zal het bewijs zijn dat hij, onder het oppervlak van het hypergevoelige, de man is die op weg is naar zijn einde toe, maar gaaf wil houden alle krachten die zijn leven waren.
En wat die onderliggende ‘sadness’ betreft, hij neemt die mee verscholen wellicht in wat hij nog aan woorden nalaten zal in de dagen die hij nog, als toegift, krijgen zal van de Ene of de Andere.
|