Hoeveel kaarsen zal ik laten branden vandaag, ‘november being the saddiest month’. Hoeveel gedachten, hoeveel herinneringen zijn er opgestegen van uit de kamer die droef geladen waren tot troost bereid: het tere van de herfst dat mij bevangt.
Hoor hoe mijn gevoelens zich stolden op wat innig was, een samenhorigheid in morgens en in avonden, in nachten, uiteengerukt lijk een ceder die geveld wordt en in de geest bleef staan waar hij stond.
Ongeroerd opgesteld, de luchten en de wolken over mij geschoven, ben ik aarzelend november binnengegaan niet wetende wat of wie ik ontmoeten zal op de weg die zich opende voor mij, een weg van mogelijkheden die ik vinden moet om verder te gaan, zo ver als nodig is om redelijkerwijze te bestaan in de getelde dagen over mij.
Ik heb, denk ik, nog heel wat te beleven al weet ik niet wat en hoe komen zal wat nakend is eens november voorbij zoals oktober is voorbijgegaan, vlug en statig met tussenpozen gevuld met nederigheid omwille van de machteloosheid ook maar iets te wijzigen aan wat op mij in geheime termen afkomt geslopen; ik zal het pas weten als het voor mij zal staan. Ondertussen schrijf ik roekeloos verder alsof er geen bedreiging was maar een lichtend punt als op het einde van een tunnel.
Of hoe ik herbeleef wat me overkwam, eenmaal nog om het daarna te bewaren als een wijsheid van het leven.
Zo hoeveel lichtpunten waren er vandaag die ik meenemen kan op mijn tocht zoals ik het gewaagd heb deze uit te stippelen op een vreemde, totaal onverwachte wijze, alsof ik beschikte over een oneindige zeggingskracht die alles toeliet, zelfs het gewild ignoreren van het door het lot gepland ogenblik van vertrek.
Niets schijnt me onmogelijk toe als ik schrijf en mijn woorden kies of, zoals ik meen dat het gebeurt, voorgeschoteld krijg. Dit is dan het soort vrijheid waarover ik beschik om te schrijven wat ik schrijf en ik maak er gebruik van, echter de dag van één november heeft een plechtigere inslag nodig die ik niet uit de weg wil gaan. De ganse voormiddag al is de muziek van Klara er op afgestemd. Ik wacht op het ogenblik van Mahlers ‘Kindertotenlieder’, maar misschien is dit voor morgen gepland of voor overmorgen op de dag van Allerzielen.
Ik elk geval ik heb de dood niet uit de weg willen gaan, ik heb hem ingesloten in mijn geschrijf van vandaag, hij zit erin opgesloten en laat hem niet los, nu nog niet en later ook niet.
Ik opende mijn dag, zoals T. S. Eliot zijn ‘Waste Land’ opende, alleen de maand verschilt, want ik heb niets tegen April, de maand die naar de lente toe helt, naar het nieuwe leven dat opborrelt uit de aarde en ons bevloeien zal met de krachten nodig om het nog een tijd vol te houden, minstens tot het einde van het volgend jaar.
Minstens.
|