All the fish needs Is to get lost in water. All man needs is to get lost In Tao. [1]
Zich verliezen om zich terug te vinden in de wereld van het onwaarschijnlijk miraculeuze. Dit is wat ik telkens betracht als ik schrijven ga, ik verlaat wat me omringt en stap binnen in wat de irrealiteit van het ogenblik wordt. Ik verlies wie ik ben en kruip in een andere persoon die voor een korte tijd bestaat in mijn verbeelden.
Wie ben ik dan op dergelijke ogenblikken, mijn ‘ik’ verloren in bedenkingen, die maar wat lucht zijn, wat woorden die zo opduiken en die ik neem alsof het een vrouw was in wie je opgaat om er verheerlijkt uit op te staan, licht als de zomerwind, helder als het morgenlicht, maar ook donker als de eerste ster verschijnt waar je ze niet verwacht.
Je hebt er niets bij te verliezen, je hebt er alles bij te winnen, dan toch de ogenblikken van het schrijven en van het nagenieten als je herlezen gaat wat je ogenblikken ervoor geschreven hebt, verwonderd dat het er staat.
Dat er geschreven staat waar je een dag lang bent mee bezig geweest en gewacht hebt tot vóór de nieuwe dag er was, om te vertellen over wat je dacht wat het betekent je te verliezen in Tao. Tao voor jou het miraculeuze zijnde: het leven badend in een wolk parfum die even reëel is als onzichtbaar. En het is de wolk parfum waar het om doen is omdat al wat miraculeus is ermee te maken heeft, zonder die wolk, ware het leven zonder betekenis, zoals het zonder betekenis is voor de panter, de leeuw en de wolvin die Dante beletten verder te gaan de heuvel op.
Maar voor ons is er die wolk parfum, is ze al wat er onzichtbaar omheen en binnenin de dingen is, de essentie die van het leven is, enkel zichtbaar met de geest zo dat er heel wat zijn die de wolk geen ogenblik gunnen. Het is de geest in mij, meer dan het intellect, die me goed en wel op de weg heeft gezet om te begrijpen en te verkondigen dat het miraculeuze er wel degelijk is en dat het aan onszelf ligt om het te ontdekken of niet te ontdekken.
De wolk die het teken is van de geest die in en van de Kosmos is, ons toegemeten of dan toch sprankels ervan, ons aandeel ervan.
Het is op deze wijze dat ik de nood heb me te verliezen in wie ik ben, en eens het gevonden weet ik dat het er is en raakt ik het niet meer kwijt, zoals deze morgen. Het is een ‘erzijn’, een aanwezigheid van iets dat er is maar niet te bepalen is wat het is en hoe het is. Sommigen hebben er een naam voor, maar de naam Tao is me voldoende, dekt voor mij de betekenis die ik er aan geven wil.
Ik herinner me niet meer hoe Ouspensky het miraculeuze zag, het heeft ook geen zin meer, ik weet het, ik heb het uitgemaakt voor mezelf, het is er en het blijft er als een baken op mijn weg, zelfs al leeft mijn ‘ik van elke dag’ er niet voortdurend naar, het is er altijd als ik schrijven ga.
[1] Thomas Merton: ‘The way of Chuang Tzu’, New York, New Directions, NDP 276, 1969, p.65.
|