Mijn blog van gisteren kende, wat ik noem, een klein, om maar niet te zeggen, een triestig slot. Natuurlijk weet ik wat Jazz is, was ik in New Orleans en liepen we er de cafés en bars af waar er een orkestje zat. Doordrongen van klank en ritme, kenden we de songs van toen, maar de Jazz die ik nu op KLARA te horen krijg is van het moderne soort, vooral het ritme, zo eigen aan de beat van de piano hoor ik zelden nog. Wat ik te horen krijg is te gemaakt vind ik, te ver af van wat ik vroeger ervaarde als Jazz me meesleepte in zijn improvisaties. Ik herinner me een orkestje in een steeg op de Gentse Feesten dat me en de toehoorders in vervoering bracht, dit is wat ik telkens hoop te bereiken in de week van tien tot elf uur ’s avonds: de sfeer van dat orkest, de sfeer van New Orleans terug te vinden. Ik weet niet of er zijn die KLARA bezoeken in die uren en wat ze denken over de evolutie in de Jazz.
Het is niet veel, zeker niet schokkend wat ik vertel maar ik wou het toch eens zeggen als man die voortdurend het heeft over de klassieke muziek, deze van Bach en Mahler en Debussy en van zovele, zovele anderen, die ik ken of meen te kennen, tot ‘Le Sacre du Printemps’ toe en onlangs, tot het toen totaal onbekende celloconcerto van Witold Lutoslawski dat ik begin juni ontdekte tijdens de Koningin Elisabethwedstrijd voor cello. Maar ik ben het al vergeten en ik zoek het op, om eens te meer verrast te worden door de grote originaliteit van de cello, al het melodieuze verscholen in een beat zoals de drop van water uit een lekkende kraan, aangevuld, onderlijnd, door de totaal a-melodieuze, sprankelmomenten van het orkest, vooral dan in de kopers. Het geheel, de cello de bovenhand houdend en het orkest, een woelige zee verwoordend die we tot in de golfbewegingen ervan ondergaan.
Ja, hoe schrijft men, hoe componeert men zo iets? Stel je voor dat het woorden waren die op een dergelijke wijze geschreven stonden, hoe er wijs uit geraken. En toch het resultaat vormt een kakofonische eenheid van klanken en in die eenheid, ligt een samenhorigheid die ons gevangen houdt, die ons ademloos luisteren doet, overvallen door de kopers en bij momenten door piano, celesta, harp en slagwerk, of soms door het schrille contrast uitgaande van de violen.
Hij schreef heel wat Witold Lutoslawski en nochtans zijn naam was me totaal onbekend. Met wat heb ik ondertussen mijn tijd verloren als ik nu een van zijn symfonieën beluister, niet 100% er bij horend, maar terwijl ik verder schrijf aan mijn blog, wat, in vergelijking tot wat Lutoslawski realiseert: het samenvoegen op de notenbalk van klanken en instrumenten, peanuts is.
Want voor mij, bij het componeren zit Lutoslawski in het totaal onbekende, er zijn geen beelden die hij als voorbeeld nemen kan zoals een beeldhouwer, of zinnen zoals een schrijver die voortbrengen kan, hij heeft enkel klanken in zijn hoofd die hij verwerken moet in een zekere samenhang, maar tevens in een grote vrijheid, die dan vooral in zijn celloconcerto duidelijk naar voren kwam.
Zo ben ik eens te meer terecht gekomen in een landschap waar ik bij het schrijven naar toe werd geleid, de mogelijkheid eraan te ontsnappen, onbestaande.
En zo zijn er heel wat zaken
|