Ik, herhaal me: mijn boek is geen vreugde het is een kwelling, het is, zoals een vriend het vond een essayistische roman en het essayistische erin is o, zo kwetsbaar, zo breed uitgesponnen dat het me bloot in de wereld zet. Het is niet het feit van het daar bloot te staan, maar er te staan met het volle ornaat van mijn gedachten die ik ineens extreem vind, wellicht kwetsend voor de vele vrienden die gehecht zijn gebleven aan de regels van de Kerk.
Wel denk ik niet dat mijn boek ooit zal opduiken binnen de muren van het Vaticaan, evenmin dat ik openlijk op de vingers wordt getikt, zoals het gebeurde met Saramago. Maar indien ooit, Ik bezit niet de strijdlust van hem, ik besterf het eerder.
Zo, ben ik dan te ver gegaan in wat ik schreef?
Vrienden die me lezen elke dag, ziet en hoort hoe ik er mee bezig ben, hoe het me beroert ineens buiten te komen met de ideeën die ik elke morgen, ongeacht de mogelijke reacties erop, vrije teugel gaf. Dit echter voor een zeer beperkt publiek, dat schijnbaar althans aanvaardde wat er geschreven stond. Dit gaat nu anders uitvallen vrees ik, er zal zich bij velen hetzelfde voordoen maar anderen zullen reageren op een wijze die ik niet zal aankunnen. Ik bezit niets om achter schuil te gaan, geen diploma, geen universiteitstitel, zo waar heb ik mijn kennis opgeraapt en uit welke boeken?
Van het ogenblik dat ik de naam Emmanuel Velikovsky vermeld of Kamal Salibi of Fabre d’Olivet zal men me niet meer ernstig nemen, zal men me gaan zien als een Von Däniken, uit het dorp van een vriend van mij, Frank Pletinckx, in Zofingen, canton Argau.
Ziedaar dan tot waar het leven, tot waar mijn ijverig schrijven me gebracht heeft, tot een boek dat een kwelling is en zeker vroeg deze morgen bij het gezang van de vogels.
Wordt de kwelling een blijvende of een ingebeelde voorbijgaande?
Ik verwacht dus dat mijn rust als schrijver voorbij is, want onder deze die me kennen en wellicht zich gaan wagen aan het kopen van een boek zijn er weinigen die belangstelling tonen voor wat ik schrijf, die omgang hebben met de schrijvers waarover ik het heb, omgaan met de componisten die ik aanhaalde en verder met de dorpen en de bergen, én de wijnen in de Valais. Ik heb me dus begeven op terreinen die weinig bewandeld worden.
Het is alsof ik nu zou gaan uitweiden over ‘La Tête de Millon’, de top van een berg in de Valais die in het nieuws kwam door de val van enkele klimmers. Ik was op die top, komende van de ‘Bishorn’, duizend meter hoger en daalde de berg af tot de ‘Col de Milon’. Misschien schrijf ik er ooit een blog over.
Maar nu is het wachten op (mijn) Godot.
|