Ik sla het boek ‘De Omweg naar Compostella’ open en ik lees wat ik van Cees Nooteboom onderlijnd heb:
‘Geschiedenis is net zo’n vreemd element als ruimte, of tijd. We verkeren er altijd in. Ik weet niet eens of het wel een onderdeel van de tijd is al is geschiedenis zonder mensen niet denkbaar en de tijd wel.’
Ik val dus op een zin waar ik niet kan mee akkoord gaan, zonder de mens is de tijd evenmin denkbaar als de geschiedenis, niets is denkbaar zonder de mens want de mens is de enige die denkt én over geschiedenis én over de tijd. Ik schreef dit al honderd maal, zonder de men is er niets. Er mogen duizend universums zijn en deze zijn er misschien – maar als de mens er niets van afweet zijn ze er niet.
Om nog maar eens uit ‘wat woorden’ van Nooteboom te besluiten hoe belangrijk de mens wel is, hoe hij de sleutel is die de poort opent naar het Universum en al wat het behelst. Het weten dat het er is is noodzakelijk opdat het er zou zijn.
Spits dit toe op God, is Hij er of is Hij er niet? Zo lang we dit niet weten met 100% zekerheid blijft er een percentage twijfel.
Ik denk nu dat de beweging in het Universum, die ook zijn tentakels moet hebben in de geest van de mens – in de geest van de DNA van de mens - erop gericht is, het percentage onzekerheid wat God betreft, te brengen tot nul, wat even lang duren kan dan de evolutie van aap tot homo sapiens, of nog langer.
Dit is een oneindige gedachte die ik met heel veel schroom naar voren schuif, maar als ik zie hoe we geëvolueerd zijn, en vooropstel dat we nog niet heel ver gevorderd zijn, dan geldt dit ook voor het begrijpen van het woord ‘God’ dat op onze lippen ligt, want bij het minste dat ons beroert hebben we het over Hem. In feite is Hij al zo ver doorgedrongen in de geest van velen dat ze aanvaarden dat Hij er is, dat ze niet meer kunnen zonder Hem, dat Hij er altijd is geweest, ergens gedoken in een hoek van hun gedachten of volop in het licht ervan.
Bij het schrijven van mijn boek heb ik dikwijls gedacht aan de woorden van een vriend priester die ons vertelde in een als kapel geïmproviseerde ruimte in de catacomben van Rome: ‘God houdt zich verborgen achter een glazen wand die langs zijn kant bedampt is.’
Ik weet nu hoe het verder lopen zal want wijzelf kunnen die damp niet wegvagen maar ik denk dat de Evolutie eigen aan de Kosmos – de Kosmos én de Evolutie die Hij is – voortdurend, maar naar menselijke maatstaven oneindig traag, de damp zich geleidelijk aan het oplossen is onder de impuls van die Kosmische Evolutie.
De Evolutie die gemaakt heeft - en zoals ik al zegde vroeger, niet de mens zelf – dat de mens gegroeid is tot homo sapiens, een mens met een beginnend godsbeeld en dat dit beeld mettertijd duidelijker zal zichtbaar worden, tot de volledige wand vrij zal zijn van elk spatje damp. Hij, de Evolutie die Hij is, zal het bewerkstelligen.
En, zeggen we: de damp die er oorspronkelijk was is voor velen onder ons, anticiperend op de 100%, al heel sterk verdund, wel wetend dat we nog altijd op weg zijn naar. En of we het nu willen of niet willen, het ‘op-weg-zijn-naar’ overkomt ons onvermijdelijk.
|