Wat gebeurt er met ons in de nacht, welke contacten hebben we nog met de ‘buiten-ons-wereld’, eens ingeslapen?
Ik zie me er liggen als een blok erts, ademend als enig teken van leven: een eigenheid, beweegloos uitgestrekt, een dode die nog leven houdt maar zichzelf verloor want hij weet niet meer dat hij er nog is. Hij heeft alles losgelaten en nu, zijn geest op wandel in het rijk der geesten. Soms vernemen we er een flard van, soms weten we duidelijk wat hij heeft uitgespookt in dat rijk waar we anders geen toegang tot hebben, maar er moet een verklaring voor zijn, want er is voor alles een verklaring behalve voor de vrijheid die de geest zich permitteert als er geen controle meer is van hij die slaapt.
Ik ben hier nu voor het eerst beland in het rijk van de losgelaten geesten, in een rijk waar ik geen zicht noch invloed op heb, het is dus beter dat ik laat voor wat dat rijk is, ook laat hoe het me bereikt in mijn slaap en hoe het zijn sporen nalaat.
Wijselijk is het onderwerp niet behandelen dus.
Maar ik denk dan aan een toestand waarbij ik klaar wakker ben, waarbij ik mijn geest in handen heb en hem zeg: “Ga maar, ga waar je wilt gaan, waar het goed is voor jou om te gaan, ik volg je wel op de voet.” En hij kan alle kanten op.
Dit is als ik schrijf, als ik werk aan een boek, aan een blog, en dan weet je nooit waar hij uitkomen zal als je hem de vrije teugels laat als jezelf niet wilt dat hij uitkomt waar jij het wilt maar verrast wilt worden.
Dit is wat me elke morgen overkomt als ik begin te schrijven. Ook deze morgen is dit het geval, hij kleeft aan mij, hij zit verweven met mijn ‘ik’ en mijn ‘ik’ verweven met hem, en toch gebeurt het dat hij plots een richting neemt die ik niet verwacht had, waar ikzelf nog niet aan gedacht had.
Is er dan een ander ‘ik’ in mij met wie ik gesprekken voer om hem levend te houden, vindt er als ik schrijven ga een ontdubbeling plaats, en het wordt soms een overrompeling een ander in mij, een ander die er is en er toch niet is, een ander die ik ook ben maar het vooral niet laat blijken.
Een gesprek, zoals het telkens gebeurt met iemand die er maar is om ermee te spreken, een fictief iemand die een fictief gesprek voert met jou dat je optekent terwijl hij aan het spreken is jij luisterend naar hem en hem antwoordend, hem weerleggend of hem bewonderend voor wat hij gezegd heeft.
Hoe vreemd dit alles is, hoe wonderbaar de geest van de mens, of hij nu schrijft of schildert of componeert of beeldhouwt.
|