De merel zong in volle glorie toen ik ontwaakte. Het was nog een stukje nacht en vormen waren niet méér dan schaduwen die de dingen in hun greep hielden. Het was alsof de tijd het ontluiken van de dag nog even tegenhield, tot de merel stil viel, tot het klaarder werd en de dag zich opende op een nieuw begin en wat het begin van gisteren was stond geschreven, toegedekt om het te vergeten.
Gelukkig, ik kon terug gaan schrijven en tekens neerzetten zoals het altijd gebeurde. Gedachten uitstrooiend, koel en sober, eigenwijs maar teder uitgespreid, verlangend om gelezen te worden. Je schrijft dan woorden die opduiken uit de moslaag die van het leven is, die van de vele dagen is, die zich geopend hebben en zich daarna gesloten, en die ik soms terughalen wil uit hun verleden omdat ik er geen afstand kon van doen.
Vreemd dat ik dat nog vermag na al die dagen.
Wat ik wel weet is dat ik, eens ik begin te schrijven me metamorfoseer in een ander persoon - maar ik zegde dit al - en ik herhaal het omdat het een gevaarlijk iets is, omdat ik alsdan het gewoon-dagelijkse achter mij laat en ik oorden opzoek waar ik me dan meer thuis voel omdat ik me er kan uitleven in wat ik noemen wil ondergrondse of bovenaardse gedachten. En het gevaar schuilt hem dan in het feit, dat de lezer van die geschriften terecht komt in een wereld die hij niet gewoon is te ontmoeten en een te grote inspanning moet doen om te vatten wat ik vertellen wil, tenminste als ik iets zou te vertellen hebben.
Hij zoekt dan iets dat hem opvrolijken kan en hij komt binnen in donkere gangen die de neiging hebben af te schrikken.
En waarom herhaal ik dit omdat dit misschien niet zo zeer geldt voor een blog van een paar honderd woorden, maar wel risicovol is als het loopt over honderd pagina’s.
Dit is, alles samen genomen, het probleem waaraan ik niet ontkomen zal en waarmee ik riskeer via mail veelvuldig geconfronteerd te worden.
Pas nu dringt door tot mij dat een boek schrijven gelijk is aan zich bloot geven.
Het zij dan maar zo.
|