Niet veel zijn de woorden die ik elke dag in jullie richting zend. Niets meer dan wat invallen opgeraapt en neergezet, alsof het flarden wolken waren over mij heen geschoven, ik, in een poging deze vast te grijpen en vast te nagelen terwijl ze al lucht geworden zijn.
Dit is het gevoel dat ik heb in deze woelige tijden: mijn woorden in het licht van het vele dat gebeurt geschoven over veld en weiden, over bergen en zeeën, geaderd, aaneen gehouden met punt en komma, uiteen gerafeld door de wind, lijk hooioppers van vroeger. Stiltes zonder al te veel betekenis, geschreven om er te zijn en er te blijven en niet altijd aanvaard, niet altijd binnen de grenzen gehouden van wat ons overvallen kan; de realiteit soms ver opzij gehouden om te stijgen lijk een luchtballon de wolken in, kleiner wordend, opgeslorpt door wat het heelal is.
Zo mijn woorden, verlucht uitgebalanceerd jullie verbaadsd ze te ontvangen op de morgen of later als een verschijnsels van korte duur waar niemand achterstaat, de dag die niet vlug voorbij zal zijn, ingekrompen.
En zeggen dat ik mijn woorden oneindig wil, groots, bakens van melk en honig. Soms schrijft me wel iemand dat het mooi is wat ik schrijf, ik ben er hem dankbaar voor, dat hij het wete.
Het worden dan, heel kort, ranken boterbloemen, gele vlammen in de grachten langs de wegen waar ik liep, gewonnen of verloren in gedachten over wat van de dagen is. Of, deze morgrn, van een pimpelmeesje tegen het raam gevlogen, op de grond waar het ligt en opgeraapt om het te houden een tijdje, het kopje in gedeukt, stijf geworden pootjes, totaal naamloos, dat je enkel redden kunt en tot herleven roepen zult door het te vermelden, zodat het morgen nog gelezen zal, geweten dat het gebeurde en nog wellicht op vele plaatsen nog gebeuren zal.
Klaar om uit te breken, de wolken te laten voor wat ze zijn en binnen te komen waar je komen wilt, geschuif van handen over perkament en papyrus, tekeningen van vroegere tijden, latent in goud en rode lak, zoals de wolken - je weet het -goud en rood zich spiegelen in wondervijvers voor de dag zich sluit, met de reiger wachtend op de oever in het gras, tussen riet en colablikje overgebleven.
En de koorts die je lam slaat, terwijl je tracht te schrijven om nu te overleven.
|