In deze tijden van vele ongemakken, doe ik afstand van de God, gevangen en gestold in een religieus denken dat nog altijd vastkleeft aan een Universum, herleid tot de aarde met de hemel erboven. Want het is vanuit deze ingesteldheid dat het mogelijk was, zich uit te roepen als de spreekbuis van die aldus dichtbije God, en het fundamentalisme in het leven te roepen en in leven te houden, met al de gevolgen van dien; dat het mogelijk was, zich, op deze basis, God toe te eigenen, Hem af te bakenen en Hem te laten optreden en te laten spreken.
Dit gebeurt niet alleen heden ten dage, dit gebeurde en begon, ten tijde van Abraham, van Mozes en van Jozua, zijn opvolger. Jahweh stond zelfs aan de zijde van de Perzische koning Cyrus II, want de profeet Jesaja hoorde zelfs dat Jahweh uitriep :
Omwille van Jacob, mijn dienstknecht, omwille van Israël, mijn uitverkorene, heb ik u bij uw naam geroepen, u een erenaam gegeven en gij kende mij niet. Ik ben Jahweh en niemand anders en buiten mij is er geen God. Ik omgord u en gij kent mij niet…[1]
Een volk dat Gods naam in zijn vaandel voert en ten oorlog trekt tegen een ander volk met eveneens de naam van God op de vlag gebrodeerd, of God strijdend tegen zichzelf. Voor de mens van toen kon dit allemaal. Hij kan Hem om het even wat in de voeten schuiven en blijven uitbazuinen dat zijn God een rechtvaardige, een liefhebbende is, de grootste is.
Heden te dage draaien heel wat zaken nog om het woord ‘God’, van wie door velen nog altijd gedacht wordt dat Hij is zoals hij was in de middeleeuwen en ervoor, en nog even erna, tot er de Verlichting was, tot er Spinoza was en God een totaal ander imago kreeg, tot er Nietzsche was die liet uitschijnen dat de God van vroeger stervende was.
Toch blijft alles nog gecentreerd op Hem, discussie na discussie. Zo, is Hij er of is Hij er niet?
Ik zeg dat Hij er is, want een veld van sneeuwklokjes is opgerezen uit de aarde - voorbode van de lente - wie kan het gedaan hebben als Hij het niet zou zijn. Dit is van het oorspronkelijk, schema dat Hij ooit eens opgesteld heeft, maar, en dit schijnt nog altijd niet het bevreemdende te zijn, Hij is er niet voor de handelingen van de mens, ik zie het toch niet of ik hoor er niet van. In dit opzicht is God voor ons, mens, een verloren zaak, dan toch de God waar de Kerk mee bezig is. Voor de mens is die de stilte zelf, de ijzige stilte en afwezigheid.
De predictie van Nooteboom in mijn blog van enkele dagen terug, bewaarheidt zich langzaam van generatie op generatie.
[1] Jesaja: 45, 4
|