Mijn blog van gisteren heeft me, niet alleen bijna een dag werk gekost, ik was enigszins in de war en vergat het tijdig in te loggen, zodat ik bezoekers van het vroege uur ontgoocheld heb, mijn excuus hiervoor. Maar een dergelijk blog was niet verwacht, was helemaal niet voorzien.
Was hij het waard en was het wijs gebeurtenissen uit de Bijbel nog op te rakelen als het boek al in de vergeethoek ligt, ik vraag het me af. Het niet afleggen van de oude gewaden is duidelijk een teken van leeftijd, het bewijs van het zich niet of moeilijk aanpassen aan de nieuwe gebruiken en gewoontes.
Ik verstar dus in mijn onderwerpen en de Bijbel is nu precies een die ik moeilijk achterwege laten kan. Integendeel hoe verder ik vorder in leeftijd hoe meer ik er naar teruggrijp. Het schijnt me zelfs toe as if I’m in love with the Bible.
Het is niet zo zeer het godsaspect dat me erin boeit, verre van maar het menselijke aspect ervan: de mens die ik volg in zijn verhouding tot en zijn zoektocht naar wat verloren ging in het aards paradijs, toen hij zich bewoog in het aangezicht van zijn God.
Van al mijn boeken die ik mee nemen zou op een verlaten eiland is het ook de Bijbel die ik uitkiezen zou omdat hij meer dan welk ander boek elementen bevat die, voor iemand in totale afzondering, gezien kunnen worden als gesprekspartner en dan denk ik vooral aan het Oude Testament handelend over het optreden van God op aarde, dat een conversatie op het hoogste vlak mogelijk maakt, een over tijdloosheid en eeuwigheid, over het waarom we hier zijn, en vooral over wat er is of kan zijn na de dood.
Ik zie hierin, maar dit is persoonlijk, vooral de beginfase, de betekenis van de allereerste zin: ‘Baereshit, bara Elohim’, in den beginne schiep God.
En mijn vraag: Bent U, God, onmiddellijk begonnen met uw schepping, in het blinde weg of, heb u er eerst niet over nagedacht, en dit gedurende, om gemakkelijk en begrijpbaar een tijdsspanne overeen te komen, zes dagen lang, om de zevende pas te weten hoe het te doen en dan uit te voeren, eens en ook voor altijd, wat u gepland had, om u daarna terug te trekken en voor eeuwig te gaan rusten in volle vertrouwen, de ogen gesloten.
Dit is het soort gesprek dat ik voeren zou met Hem, hoewel ik weet dat Hijzelf nooit antwoorden zal en ik het zal moeten stellen met het deeltje van Hem in mij, als volwaardige partner.
Maar in alle eenzaamheid, onder de wuivende palmbomen, kun je je een beter, waardevoller gesprekspartner indenken dat het deeltje God in jou?
Dit als inleiding, maar dan is er ook zijn gesprek met Mozes, niet dit op de berg, maar dit op vaste grond, dit dat hij hield met een vooraf ontschoeide Mozes die Hem vroeg, welke naam hij had om Hem te kunnen noemen aan het volk van Israël, en zijn antwoord dan aan Mozes: zeg dat het ‘IK BEN’ is die hem (Mozes) stuurt.(Exodus 3: 14)
George Steiner, God hebbe zijn ziel, noemde dit een tautologie, maar is het zo, betekent het niet dat er niets anders is dan dit ‘IK BEN’, dat Hij de totaliteit van de Kosmos is, dat hij de Kosmos zelf is en zich niet anders noemen kan dan het IK BEN, gezien er niets anders is dan Hij: alle deeltjes, alle particules van het Universum Hij zijnde, alles culminerend in Hem?
Het is op deze wijze, eenzaam op mijn eiland dat ik ‘IK BEN’ interpreteren zou. Ik denk dat ik me er goed zou bij voelen, dat mijn eenzaam-zijn hierdoor zou gebroken zijn.
Ook hier als ik eraan denk.
Een vriend priester las ooit een mis in de catacomben van Rome. Hij sprak over God die zich ophield achter een wand die bedampt was langs de kant van God - ik ontmoette dit onlangs in een van de Boeken in de Bijbel - maar de wand is niet beneveld, de wand is helder en doorzichtig, Hij is omheen ons, open en bloot, maar we zijn nog niet ver genoeg gevorderd ‘in geestelijk vermogen’ om Hem te zien.
We hopen en blijven hopen.
|