Aan de ontbijttafel heb ik zicht op een kunstig pak bomen, raak, naakt getekend tegen de morgenlucht. Het is alsof ze spreken onder elkaar, alsof ze de lucht en de wind aftasten om te weten hoe ze zich verhouden zullen met de dag die zich langzaam opent, met het licht dat stilaan doorbreekt.
Ze staan er scherp getekend, nu met mooi afgeronde kruin, elk takje ervan heeft het precieze aantal voedsel gekregen opdat de ronding van de kruin perfect zou zijn, alsof geknipt door mensenhand, dat ze hoegenaamd niet nodig hebben om er te staan zoals ze er staan, uitnodigend, geduldig, de tijd onbestaande voor hen, wachtend op de juiste stand van de sterren om hun sappen van uit de diepste wortelen naar omhoog te jagen en te botten.
Waar ik met mijn echtgenote aan tafel zit, houd ik het elke morgen in het oog, wel wetende dat het nu nog niet gebeuren zal maar dat het plots gebeuren zal, dat er nog een pak dagen overheen moeten, ik weet dat het leven in wortels, stam en takken wachtende is.
Ik zit er zwijgend, mijn echtgenote weet, dat als ik zwijgend ben de bomen mijn gesprekspartners zijn, dat ze met mij overlopen wat ik zo-even, vóór het licht opkwam geschreven heb. Met mij overlopen de woorden die er staan, of ze er goed staan, of ze er voldoende staan, of er geen paar zinnen nog moeten aan toegevoegd, of, zoals het meestal het geval is, weggelaten omwille van een overtolligheid die schadelijk is voor de goede gang van zaken.
Zijn het de bomen die er over oordelen? Wel neen, en toch, als ik zie hoe ze er staan, de statigheid, de ernst die er van afdruipt, dan weet ik dat ik een zelfde ernst en statigheid moet verwerven voor mijn woorden, dat wat ik geschreven heb niet mag onderdoen.
Zeg ik, dat de bomen, zoals ze er staan in de morgen, in de dag, in de valavond tot de gordijnen dicht geschoven worden, richting aangevend zijn voor wat er staat? Neen, dat niet, maar ze helpen, ze dragen bij op hun manier, zwijgend en het is hun stilte, hun kracht, hun roerloosheid er staande in het licht, dat me omknelt en dit lijkt op een tegemoetkoming in wat er als woord achterblijft.
Je hebt er natuurlijk geen zekerheid over. Je kunt zo maar niet zeggen, het is zo dat het gebeurt, het is zo dat ze waardevol zijn voor mij, dat ze als eerste getuige zijn van wat ik schreef en als eerste erover oordelen; ik kan dit zo maar niet bepalen, maar er is ontegensprekelijk een band tussen ons, ik weet het, ik voel het en deze morgen dieper dan anders, duidelijker, de eerste maal dat het zo duidelijk is, zo dat ik me genoodzaakt zie het te vermelden, te zeggen dat wat ik schrijf ook van de bomen komt, getogen uit hun stilzwijgen dat ik op mijn wijze interpreteer als hield ik een gesprek met hen, zij als boom en ik als schrijver, maar beiden er zijnde uit de eigenste stof van sterren.
Jij die me leest houdt dit voor een uiterst vreemd iets, maar de rust die uitgaat van de bomen in hun naaktheid en beweegloosheid, brengt rust en sereniteit in mij, een ingesteldheid die ik nodig heb om me los te maken van de dagelijkse dingen en binnen te stappen in een spirituele omgeving, mijn voedingsbodem om te zijn wie ik wil zijn, om me weg te schrijven voor een tijd uit de wereld, waarbij ik wegzink in de ontzaglijke ruimte die om me heen is, schrijvend, alles vergetend, de woorden die zich aanbieden zonder aarzelen opnemend.
Kostbare ogenblikken van het ‘anders zijn'.
|