Ik heb hier helemaal niets te verzwijgen, ik heb er te zijn en er levend te zijn, een oneindig pak beelden en gedachten in woorden uitgedrukt, boeken en de zinnen erin, de personages erin, schilderijen en de kleuren erin, muziekstukken en de melodieën erin, het tedere en het schokkende erin.
Het is, alles bij elkaar genomen een ongelooflijke massa ‘documenten’ waarover ik beschik, waarover wij allen, elk afzonderlijk, beschikken.
Er moeten ogenblikken zijn - en dit is er één - waarop we ons de vraag stellen, waar steekt dit alles? Waar in ons lichaam, in onze hersenen of verspreid over het ganse lichaam, wat weten we over dit miraculeus geheugen van ons? Want het is miraculeus al wat we onthielden en we zo maar oproepen kunnen, soms tot in de minste details.
Op dit gebied zijn we ‘des surhommes’, maar we beseffen het niet, we weten niet hoe we, als pak herinneringen, er rondlopen, en toch, als er iets is waarover we verbaasd moeten zijn dan is het wel dit pak aan herinneringen d at we meedragen waar we ook gaan. Het staat op onze harde schijf en we halen het eraf met heel weinig moeite, al is het soms blurred, wazig.
Mens wees verwonderd over dit wonder, gaat er zo maar niet aan voorbij als een verworven iets, als een doodgewoon normaal iets. Stel je liever eens de vraag hoe het kan, hoe we in elkaar steken en trek je conclusies.
Ik beken het, het is de allereerste maal dat ik dit opmerk, dat ik erover schrijf als een groot wonder; dat het me ingegeven werd erover na te denken en het te zien als een wonder. Ik voel ineens het volume ervan dat daar ergens aanwezig is maar van waar ik niet weet waar het is, in mij op een wel bepaalde plaats of zoals Jean Emile Charon (1920-1998) het ooit schreef, aanwezig in zijn totaliteit in elke elektron (hij noemt het eon) van ons lichaam. En ik die al geschreven heeft dat het zich buiten ons lichaam bevindt in de golven - die van ons en misschien die van anderen - die ons lichaam omringen.
Het is, in elk geval, iets dat niet zichtbaar is, iets dat een chirurg die binnendringt waar ook in het lichaam, al ontmoet zou hebben, omdat het totaal onzichtbaar is: ons groot pak herinneringen, totaal onzichtbaar.
Als toneelspeler, een stuk van Shakespeare, als dirigent, een symfonie van Beethoven, meedragen waar je gaat. Ik heb geen klinkend klaar antwoord en ik weet niet of er iemand is die met zekerheid zeggen kan waar zich dit pak herinneringen bevindt, een zaak is zeker, het is er.
De vraag is eigenlijk meer, hoe het komt dat het er IS. Hoe het komt dat er, op het ogenblik van de Big Bang, als de materie is ontstaan - we denken dat de geest die er was, materie is geworden, geen schepping dus maar een transformatie - de mens en het opslaan van zijn herinneringen reeds voorzien was.
Gisteren schreef ik dat het Universum er was omdat de mens (de geest in de mens) er zijn moest; vandaag val ik terug op de idee van Béatrice-Dante, dat de mens er is opdat hij zich rekenschap zou kunnen geven ‘hoe’ het Universum er is: het ingewikkelde ervan, het machtige ervan. En aldus het Universum zich weerspiegeld zou zien in de geest van de mens. Het opslaan van de herinneringen moet toen al geprogrammeerd zijn geweest in de eerst elektronen.
Ik las, rond de jaren tachtig, het boek van Jean-Emile Charon ‘l’Esprit cet inconnu’, ik leende het uit en het kwam nooit meer terug, wat ik me er nog van herinner was de essentie: ons geheugen bevindt zich in onze elektronen.
Ik wil dit heel graag geloven en verkondigen. Veel anders heb ik niet voor vandaag, nu, getekend in het licht, de herfst voor de deur staat.
|