Ik schreef het al tienmaal, twintigmaal, heel mijn betoog of betogen zijn ervan doordrongen: zonder de mens is het Universum er, zonder er te zijn, zonder dat er iemand is om erover te getuigen. Als het er is, dan is het er omdat de mens er is.
Een zware uitspraak die, als ze correct is, en ik zie niet in waarom niet, het ganse Universum door galmt, want het betekent dat het Universum er is in zijn totaliteit en in al zijn geledingen, opdat de mens er zou kunnen zijn; het betekent dat niet het Universum maar de mens - de Geest van de mens - centraal staat in al wat is. Als er een religie op te bouwen is dan is dit de slagzin.
En ik ga verder: de mens zijnde in het Universum, zijnde een geïntegreerd part ervan, is ook zijn geest part ervan, part van de Geest in het Universum.
Ik herhaal dus maar hier wat ik een paar dagen terug getracht heb te schrijven, waarmee ik een revolutie ontketen, een revolutie van de geest.
Wie volgt er me? Wie durft het aan als revolutionair door het leven te gaan, of, zoals - en dit ook komt van de vriend van Bertold Brecht - de Dalai Lama het weet van de mens: ’hij leeft alsof hij nooit zal sterven en sterft terwijl hij nooit geleefd heeft.
Eens te meer, mijn vriend, glijd ik af, eens te meer kom ik terecht waar ik deze morgen zeker niet aan dacht, wel aan mijn eerste zin: ‘zonder de mens is het Universum er zonder er te zijn’.
Weet dat ik nog altijd begaan ben met het antwoord aan een andere vriend, John Storms van wie ik niet weet of hij nog in leven is, hij was mijn gezel in de bergen. Hij kreeg wel een antwoord destijds, maar niet het antwoord dat ik wenste.
Vanmorgen kom ik nader, alleen heb ik het nu nog te formuleren in een gedichtvorm.
‘Zing zwaluw zing mijn hart tot rust’ of aan Poesjkin gedacht na je brief gelezen, als de avond een reflectie is en we je schrijven willen welke zin we geven aan het leven.
Maar je brief, o vriend, een zwaluw zacht je woorden neergestreken, onuitgesproken een dimensie opgedoken waar de dood ons niet bedreigen kan zelfs al zou hij komen.
Veel is het gefezel niet maar toegevoegd aan 't samenzijn een zegen van de hemel om te ontwarren wat te ontwaren is van d’eeuwigheid die ons is beschoren.
Zo zijn het niet de boeken noch de dogma’s die het ons leren zullen, maar wel de kleine dingen: het zaad dat kiemt, de vrucht die rijpt en valt, het geheime dat er achter schuilt en te ontdekken is
tot in je adem, tot in je bloed. Wat ons ontgaat nog momenteel: de geest erin die we ontmoeten moeten als we maar zoeken blijven, wat van ons hier wordt verwacht, dit ten allen tijde,
is van het zijn, is hier van het levend zijn.
|