Een zin die komt van mijn vriend Albert, die hem houdt van onze vriend Jan, een gegeven van Seneca: ‘Dum differtur vita transcurrit’, of stel niet uit tot morgen, want morgen is het te laat. Dit is het gevoel dat ik soms heb als ik, klaar kom met mijn geschrift voor de volgende dag en ik het dus inhoud tot die volgende dag er is, terwijl ik niet weet of ik er die dag, nog zal zijn om mijn woorden te versturen. Wat Ik zou zien als een verlies, al is het er geen, want het laatste van mijn gedachten zal wel niemand kennen. Ikzelf misschien ook niet, terwijl Hamlet nog de gelegenheid vond om te zeggen dat het overige stilte was: ‘the rest is silence’.
Is het de stilte waar hij aan dacht of is het, het zwijgen dat hij bedoelde, of nog, dat er zelfs geen rest meer was en ook geen rest meer nodig was.
Maar een wijze man stelt niets uit, en wijs willen we zijn, hij doet wat gedaan moet worden, hij spreekt uit de ondervinding die deze van Seneca was.
En toch stel ik, dingen uit. Kijk ik niet vooruit naar wat op mij zou kunnen afkomen, wacht ik er mee, denkend, nog al de tijd te hebben en nog steeds niet - zelfs als mens op hoge leeftijd - vattend dat de tijd nooit stopt en als hij zou stoppen, het zal zijn voor eens en altijd. Wat ik dus nog altijd niet schijn begrepen te hebben en nochtans is het een enige zekerheid, is het ‘een waarheid zoals een beeld’.
Mijn uitstel is dus in feite geen uitstel, het is dus geen zondigen tegen de vlugheid waarmee de tijd hier ‘rondgiert’. Het is een doen wat moet gedaan, te gepasten tijde, het overige is ‘my business’ niet meer, het is een zaak van heel wat anders, een zaak van het onvermijdelijke, van wat niet te achterhalen is. Het is het spookgedeelte in het leven, iets dat opduikt van tussen de vele mogelijkheden die er voorhanden zijn, van val tot accident, tot het verstillen van het leven in je weefsels.
Het gebeurt allemaal op het ogenblik dat het, het minst wordt verwacht. Ik weet het, ik weet het en ik doe er niets voor omdat het niet te voorkomen is.
Zo, Seneca, of we nu een daad uitstellen of niet, de tijd heeft er geen last van, hij vliedt, het is een eigenschap die hij heeft en nog een tweede, hij keert niet terug, hij herhaalt zich in het komen en het gaan en wij zitten erop te paard in volle galop, terwijl de meute honden blaffend voor ons over de velden jagen en de jachthorens schallen tegen de luchtstroom in, de toekomst in, het verleden achterlatend versnipperd in herinneringen die we koesteren zullen of trachten weg te moffelen.
In feite had Hamlet gelijk: de rest is onbestaande voor de ‘nog-bestaanden’. Verder zag hij niet, was het niet nodig, de rest was bestemd voor de ‘bestaanden’ in een ander leven, dat van de geest waaruit hij was opgestaan bij zijn geboorte.
De ouderlingen verzameld in de binnentuin van de Cisterciënzers abdij van Moissac, of van een andere abdij om het even dewelke, of van een moskee in Ibb of Sana’a, hebben er destijds, lang over uitgeweid en zijn tot de bevinding gekomen dat het leven hier op aarde, maar een overgang is, een brug, van het Zijnde bij het geboren worden naar het identieke Zijnde na het sterven.
De brug tussenin, zijnde het leven op aarde, is te zien als een geleidelijke bewustwording van wat de geest is die van de Kosmos is. De geest van de Kosmos die zich zelf gereflecteerd wil zien in de geest van de mens.
Dante wist dit al, maar zoals wij, veel meer wist hij niet.
|