Boeken en de vraag: ‘heb je die allemaal gelezen?’ ‘Neen, maar toch een groot deel ervan’. ‘En waarom bewaart je die nog, als je ze toch al gelezen hebt?’
‘Ze zijn de planten van de tuin die in mij is gegroeid ze zijn een deel van mij, een heel belangrijk deel van mijn geest. Weet je, kostuums, dassen, kousen, schoenen, kun je verwijderen, maar boeken zijn gezellen, zijn je avonden, je nachten, je dagen in de lommerd van de kerselaar, de appelaar, de notelaar. Ze zijn het voedsel dat je herkauwt, heropneemt, verwerkt en opsmukt, ze zijn je leven, je tastbare herinneringen. Je kunt dit alles zo maar niet achterlaten.’
‘Maar ze zitten onder het stof, het papier is vergeeld, de letters bijna weggeteerd, ze nemen een groot deel van je werkkamer in, ze verengen het uitzicht van de kamer en toch blijf je ze bewaren’.
‘Ik bewaar ook de stukken wortels die ik raapte hier of daar, ik bewaar ook de stenen die ik meebracht van Schotland, van Yemen, van le Crac des Chevaliers, van de Valais, van de vele plaatsen waar ik ooit was. Al die stukken zijn zonder belang voor jou, je kijkt er met een glimlach naar, voor mij zijn ze mijn leven, zijn ze mijn vrienden.’
‘Je bent een vreemde man, je bewaart niet alleen de boeken die je las, stenen en wortels die je vond, maar je schrijft ook elke dag een blog. Naar ik zie sta je er voor op in de nacht, wil je niet dat er een dag voorbij gaat dat je je tekst niet hebt ingelogd. Alhoewel er niet zo denderend veel zijn die je lezen - je ziet het aan het cijfer van de bezoekers – en daarenboven hun respons is heel dun. En toch, en toch blijf je schrijven.’
‘Ik weet het, mijn beste vriend, en geloof me ik had meer lezers verwacht, ik had er drommen verwacht, zoals deze die zullen opduiken op de dag van het Laatste Oordeel in de vallei van Josafat, als dat er ooit komt. En ook, ik beken je eerlijk, soms wil ik er mee stoppen, maar ik kan niet, ik kan niet, ik moet verder schrijven. Nochtans weet ik dat, als je begint over Dante, en je bent er vol van, dat er zijn die Dante ver weg wensen, die helemaal niet willen weten wat hij te vertellen heeft over zijn tocht door de Hel, want, zeggen ze, - jij zelf ook trouwens - hoe zien die geesten er
uit die hij ontmoet en waarover hij schrijft? En dan nog, welk recht heeft hij om iemand, wat hij ook moge gedaan hebben in zijn leven, om die man, die vrouw in de Hel te duwen. Wat weet hij over de laatste ogenblikken van hen?
en toch blijf je hem citeren.’
‘Weet je, ik ben er ooit in verstrikt geraakt, ik ben veroordeeld om hem voortdurend in mijn gedachten binnen te laten, he has poisoned me with his verses:
‘Ed è ragion, ché tra li lazzi sorbi / si disconvien fruttare al dolce fico.(Canto XV : 65-66). Waarom ook niet, want tussen zure bessen behoort de zoete vijg geen vrucht te dragen. (Vertaling Kan. A. De Beer, Davidsfonds 1954)
Wat ook bij Dante de diepere ondergrond ervan moge zijn.
|