‘E ‘l pensamento in sogno trasmutai [1]: Een tijdloos geschrift dat ik in mijn late dagen terugvond en, her-kneed, nieuw leven geven wil.
Hij ontmoette haar op een plaats waar hij haar nooit had verwacht. Een dame op de fiets komende uit een lange dreef van hoog ruisende canada’s, naar hem toe precies op het ogenblik dat hij aankwam aan het begin van de dreef. Hij herkende haar van ver, een jonge vrouw, helder in het licht onder de bomen, haar losse haren, haar witte sjaal als een vaandel achter haar. En toen ze dichterbij kwam: haar ogen, haar glimlach, wist hij dat zij het was en niemand anders.
Voor hem stilstaande met de fiets in de hand: zo plots op een punt in de dag, zodat hij zich geen vragen stelt maar waar hij staat als omgeven met lentebloesems, zij in een krans van licht als in een lang gedicht van Willem Kloos, zo dacht hij.
Een paar dagen geleden had hij ‘Le Passage d’un Homme’ in haar etalage gezien, was hij binnengegaan en stond ze ook voor hem. Hij haar toen bijna raken kon, hij toen had gezien hoe ze het boek in een rood papier had ingepakt. Nu was ze, een andere vrouw, komende uit een andere wereld, veel jonger en vooral groot levend.
‘Je hier te ontmoeten en niet tussen boeken’ zegt hij en hij had haar zo willen houden, staande in het licht, haar gelaat om lief te hebben.
‘Wat een toeval’, zegt ze.
‘O, neen,’ zegt hij, ‘een afspraak gemaakt, buiten ons weten om, misschien op het ogenblik dat ik je winkel verliet met het boek van Doubrovsky in de hand.’
‘Je goochelt met woorden’ zegt ze, ‘er is niets dat geschreven staat of gepland, het is zuiver toeval.’
Wel laat het dan. Ik ontmoet je graag tussen je boeken, maar hier is het duidelijk anders, hier zijn er de geuren van grassen en bloesems, van de canada’s, zijn er de vlinders en de eksters, hier is er het wijde land, de velden van mijn jeugd en hier bloei ik open, hier ben ik een ander mens, in een zekere zin, meer yang dan tussen de boeken van jou’.
‘Gevaarlijker, als yang?’
‘Enkel wat de liefde betref’, zegt hij
‘Heb het altijd gedacht dat je een dromer waart’, zegt ze, ‘ik zie het op de wijze waarop je de boeken neemt, het is alsof je ze streelt’.
‘Misschien als ik bij jou in de winkel sta en je boeken me aanstaren, dat het jou is die ik streel.’
‘Hoe?’ zegt ze, ‘wat bedoel je?
‘Dat ik dichter bij jou sta, hier onder de bomen, dan tussen je boeken’. Ze kijkt hem aan, een blik waarin hij haar vraag lezen kan.
‘Hier te staan met jou, jij met je fiets, ik met mijn eenzaamheid, geeft me een heerlijk gevoel. Hier ben je niet de vrouw die me de Doubrovsky verkocht, dit is hier het eiland van de irrealiteit.’
Hij is nu heel dicht bij haar, een adem af van haar, hij kan zijn hand op haar hand leggen, zijn mond op haar lippen drukken.
‘Het is hier een vreemd land’, zegt hij, ‘een vreemd gebeuren.’
‘Hoe vreemd?’, vraagt ze, alsof ze hem uitdagen wil.
‘Ik denk aan Kafka’, zegt hij
Aan Kafka?
‘Hij schrijft het in zijn dagboek. Hij was verliefd op een meisje en zij was verliefd op hem, maar hij wist dat hij niet in staat was lief te hebben en toen zag hij haar met een andere die gebruik maakte van haar en, haar kuste ‘.
‘En?’, vraagt ze. ‘Wat is er verkeerd aan, als hij haar verlaat?’
‘Kafka schreef dat het was alsof hij de lucht was langs waar hun lippen zich ontmoetten’.
'Dit is duidelijk Kafka, het ontroert me’.
‘De zin heeft me altijd ontroerd’, zegt hij.
‘En jij’, zegt ze ‘heb me altijd geraakt als je binnenkwam’.
‘Omdat ik je kuste, omdat ik de lucht kuste die tussen ons was en jij, langs de lucht tussen ons, de kus op je lippen voelde’.
Ze wou antwoorden, maar hij schudde het hoofd.
‘Laat het’ zegt hij. ‘Maar het boek van Doubrovsky, al is het goed geschreven, is niet veel zaaks’.
‘Breng het terug’, zegt ze, ‘dan voel ik je kus zoals niemand me ooit kuste.’
‘Ik breng het terug, heb er niets in onderlijnd en, leg iets klaar van Cees Nooteboom, het is hem die ik lees in de tijden van nu’,
Hij raakte even haar hand, even maar, even maar haar hand.
‘Van Cees Nooteboom?’
‘Ja, zijn boek dat hij schreef over de stilte in die Japanse tempel’
‘Ah, over het klooster Kozan-Ji’
‘Precies.’
‘Ik leg het klaar voor jou. Maar het is een wonder van een toeval je hier te ontmoeten’, zegt ze.
‘Toeval? Neen. Toeval bestaat niet, dan toch niet een ontmoeting zoals deze. Dit is duidelijk een rendez-vous’.
Onder geliefden dacht hij nog toen ze wegreed van hem.
E ‘l pensamento in sogno trasmutai. En de gedachten gingen over in een droom.
[1] Dante Alighieri: Purgatorio, canto XVIII,145 .
|