Ik weet dat dit de dag is van de zonnewende, dat van nu af, eens te meer de dagen korter worden. Lang heeft het langer worden niet geduurd, en niet zo lang ook zal het korter worden duren, twee cycli die zich opvolgen met een ongehoorde snelheid, alsof de tijd zichzelf opslorpte.
Ik kan dan ook van al wat ik vroeger schreef niet alles laten opgeslorpt worden door die tijd..
Zondig ik tegen de nederigheid als ik nood heb af te wijken van het gewone om meer dan gebruikelijk is, de richting van de geest te kiezen vooral dan om het te hebben over zaken die een domein belichten dat, gelukkig nog, velen onder ons bezighouden.
En nog, als ik de plof hoor van de steen die Umberto Eco in de kikkerpoel gooit, die in een interview vertelt over: ‘Een nieuw sociologisch verschijnsel: de intelligente lezer; een lezer die wenst uitgedaagd te worden, een lezer die het niet langer pikt dat een auteur of een uitgever hem als een halve debiel beschouwt en hem alleen maar voorgekauwde fastfood lectuur voorschotelt ...’
Al is er ook dit andere vers van Eliot dat een ander aspect van wijsheid belicht: ‘And what you do not know is the only thing you know.’
En een lezer die me schreef – ik weet nu dat ik niet alleen sta – en met dezelfde vragen en pogingen tot antwoorden geconfronteerd is, alsof er duidelijk een soort morfische resonantie aan het werk zou zijn die mensen, wier voelhorens antennes zijn, samenbrengen.
Mijn taal is de taal van een ketter wellicht - maar het deert me niet het minst - als ik vooropstel in dit alles, in deze resonantie, deze echo onder de gewelven van de geest, de tekenen te zien van de werking van een hogere kosmische aanwezigheid.
En als Bernanos zijn ‘Journal d’un curé de campagne’ afsluit ‘que tout est grâce’, ik stellen mag dat ‘alles geest is’ en dat de zin van het leven enkel gezocht kan worden in de richting die deze geest in zich draagt. Men kan zich terecht afvragen wat een Jezus, maar dan de Jezus uit het evangelie van Thomas, ons zou te vertellen hebben, in het begin van dit derde millennium. Zou Hij rekening houden met de weg die de wetenschap ondertussen heeft ingeslagen om meer nog de nadruk te leggen op de spiritualiteit in de mens die het teken is van de levende mens onder de dode levenden?
Al was het maar om een poging te doen, de liefde onder de mensen, of het respect van de mens voor zijn evenmens, wat reeds heel veel is, via een andere weg te bereiken.
Of, is wat hij schrijf woordkramerij en ijdel gepraat en is het toch zo dat er slechts één wet is, de wet van de onbaatzuchtige liefde, al heeft deze ons nog niet heel ver gebracht?
|