Ik had ‘Deborence’ van Charles-Ferdinand Ramuz uit zijn rek genomen, en een herinnering plots terug opgedoken.
Namiddag begin juli. We zitten neer aan de tafel voor de cabane de l’Arpitettaz[1]: Robert Panchard, Gustave Cotter en ik. We hebben gesoupeerd, een snede brood, een appel en een stuk kaas met een kop thee. De dag neigt naar de avond toe en de stilte, de stilte alom. Ik denk aan de stilte van Ramuz, als hij schrijft over de ‘alpages’ van Derborence, een minuut voor ze, in de achttiende eeuw, bedolven worden onder de overhangende rotsenmassa.
Ik had zijn ‘Derborence’ in mijn rugzak en ik herinnerde me een bepaalde passage erin. Ik ben binnen gegaan, heb het boek genomen, heb hen willen verrassen en heb gelezen over de stilte van Ramuz. De stilte die paste bij de plaats waar we waren. Ik denk nu, met een zachte stem, want de tocht naar de berghut, voor iemand uit de lage landen, was lang geweest en zwaarder dan ik had vermoed.
En ik las hen de bedenkingen van Ramuz: de herders, de jonggehuwde Antoine, voor de vlammen van de haard gezeten, voor ze, maar dat weten ze nog niet, enkele ogenblikken later, bedolven gaan worden, en de stilte die er heerst. En over die stilte schrijft Ramuz:
‘C’était comme si aucune chose n’existait plus nulle part, de nous à l’autre bout du monde, de nous jusqu’au fond du ciel. Rien, le néant, le vide, la perfection du vide; une cessation totale de l’être, comme si le monde n’était pas créé encore, ou ne l’était plus, comme si on était comme avant le commencement du monde ou bien après la fin du monde…’[2]
En Robert : ‘C’est du Ramuz’, c’est Derborence que tu lis. J’ai connu Ramuz, j’avais vingt ans, je l’avais rencontré au village et il m’a demandé de l’accompagner à la cabane, il est décédé quelques années après. I il était assis là où toi tu es, Charles. Et, à propos de ce silence, c’est à peu près ce qu’il a dit ici, comme si nous nous trouvions à la fin du monde, et encore, comme si il n’y avait que cette cabane ici et les montagnes autour de nous, et rien d’autre, comme un monde hors du monde, disait-il.
En de stilte rondom ons was nog meer stilte, nog duidelijker stilte. Alles wat nodig was, was er, bezaten we, met voor ons, het laatste licht op de gletsjer en de besneeuwde wand van le Blanc de Moming, waar we ooit waren. Denk ons hier weg, los ons op, en alles moet nog beginnen; in de stilte van het zijn, le silence de l’être, en Ramuz wist wat stilte was, vooral dan in de ‘alpages’ boven een godvergeten dorp als Deborence.
En wij, zegt Robert, we zitten hier, even godvergeten, wij drieën, lijk een Drievuldigheid. Veel is het hier niet, maar we zijn samen en ik voel me gelukkig dat jullie hier zijn met mij, want ik ben hier dikwijls alleen geweest, na de dood van Armande, mijn vrouw. De dood die van de stilte is en de stilte die van de dood is.
Zegt hij nog: ‘pour la première fois depuis sa mort, il y a en moi une grande paix, elle est ici avec moi, elle est là dans son fauteuil à côté de Charles, je la sens, elle nous parle, sans paroles.
Zijn woorden echoën in de stilte, we kunnen ze raken met de vingertoppen: ‘En effet, Robert, tu en parles et elle est là, je sens la présence d’ Armande’, zegt Gustave.
Ik dacht aan haar in de holte van stilte die zwaar om dragen was. Ik zat vorig jaar, een van de laatste dagen van haar leven, met haar en Robert op het terras van hun chalet in Zinal, met zicht op de Diablons. Ze zat in een deken gewikkeld in haar zetel en ze vertelde me met hese stem – ik had hen ooit uitgenodigd in België en had met hen, in de herfst, Bokrijk bezocht - over de zon die ze, voor het eerst in haar leven, had zien ondergaan als een rode bol. Een beeld, zegde ze, waar ik heen zal gaan. Ik had haar toen gezegd dat ze, zoals ik haar kende heen zou gaan naar de gordel van Orion, waar de farao’s heen gingen, maar ze wou naar de rode bol van de zon. En nu was ze hier onder hen, was de stilte nog meer stilte, terwijl de toppen van de bergen voor hen, licht roze werden en de sterren zichtbaar kwamen op het blauwe laken van de nacht.
Nog zochten we onze brits niet op. De stilte, het mysterieuze van een aanwezigheid: een hese stem, een jonge, mooie vrouw in een deken gewikkeld, onbeweeglijk in de grootste stilte, naast ons gezeten, in innigheid, zwijgend nu. Wij luisterend naar wat nimmer gezegd zou worden.
We zaten er lange tijd, allen in gedachten weg. De stilte die we begrijpen wilden, het leven een geronnen stilte, een overdaad aan stilte, geen windje zelfs, geen adem zucht, wij onbeweeglijk met haar dicht bij ons.
Het was het begin van de nacht, de sterren klaar en duidelijk nu, één grote schittering, een planeet. Was het Venus?
Ik dacht aan die uitzonderlijke momenten toen ik deze morgen Derborence uit zijn rek nam, het identieke boek dat ik die avond in een ver verleden, in mijn handen hield.
Ik schrijf, ik kom aan het einde van mijn blogtekst. Op Klara, Franz Schuberts sonate voor piano, D959, het Andantino. Het was half een op de middag. Waarom, zeg me waarom mijn ogen vochtig?
[1] Zie wat Google er over vertelt in de nota hierna.
[2] ‘Charles-Ferdinand Ramuz (1878-1943) : ‘Derborence’, La Guilde du Livre, Lausanne.
Nota over de cabane ( bron Google)
La cabane d’Arpitettaz (2786m) est au pied du Weisshorn du côté ouest, face au Blanc de Moming et son glacier. Depuis la terrasse de pierre devant la cabane, la vue sur le Glacier de Moming est fantastique.
Il s’agit d’une petite cabane appartenant au Club Alpin Suisse et sous la gestion de la section La Dôle, qui en assure la maintenance et le gardiennage. La cabane est gardiennée en permanence pendant les trois mois d’été par des membres bénévoles de la section. Il s’agit d’une particularité propre à notre chère cabane et qui lui confère un charme certain. L’intérieur est agréable, pas très grand, mais ce n’est pas forcément un inconvénient si l’on apprécie le confort spartiate des cabanes « à l’ancienne ».
Le but véritable et historique de l’existence de la cabane d’Arpitettaz est de faciliter l’accès à l’arête Young du Weisshorn, mais on peut aussi, plus modestement, l’utiliser comme étape dans une haute-route autour du Weisshorn, ou lors du tour des refuges de Zinal.
Toen wij er waren was er nog geen bewaker. De deur was on-gesloten en de haard lag klaar om aangestoken te worden. Je had enkel je passage te vermelden in het gastenboek, wat we ook gedaan hebben. Voor zij die Zinal bezoeken is een tocht naar de cabane, via ‘le chemin difficile’ – die eigenlijk niet zo moeilijk is - onvergetelijk. De tocht van uit de vlakte van la Lé, over le lac de l’Arpitettaz vergt ongeveer vier à vijf uren.
|