Ik heb zelden - al wat ik schrijf gaat over mezelf - een tekst kunnen schrijven die geen vleugje filosofisch aroma met zich droeg, het stolde zich in mijn woorden, vooral dan in de gedichten die ik schreef.
In tijden zoals deze van nu is dit een vernietigende handicap die succes uitsluit. Ik ben dus van een andere tijd, van de tijd van de middeleeuwen, toen de geest opdaagde, opgerezen uit het secrete karakter van de gotiek[1]. Ik ben die middeleeuwen niet ontgroeid, ik ben een Kelt en een Gotieker gebleven. Ik moet als dusdanig ontvangen en gelezen worden, maar wat wil je als je terecht gekomen bent waar de gotiek is uitgestorven in elke vorm van kunst, waarin het woord ‘kunst’ zelfs werd geschrapt.
Om te overleven zoals ik geaard ben, rest er me nog een morzel heide om te verblijven, een veld erica en een ven hier of daar, om even neer te zitten en te kijken naar de weerspiegeling van de wolken, waar ik dan over schrijven kan, over wat zichtbaar is en over het dieper reikende, al weet ik dat dit minder toegankelijk is, ook voor mij om er een passende vorm voor te vinden.
Hoe groot is dan onze eenzaamheid als Gotieker, als prediker van wat het ongerijmde geworden is, een pelgrim die zwerver is, ontheemd is, zonder een Compostella als eindpunt. Echter, ik voel me niet alleen, ik kreeg een noodoproep binnen van een vriend, een oud-leraar, hij schrijft:
‘Ons onderwijs zit in een zware crisis, en dat is nog braaf uitgedrukt, o.a., over schilderkunst wordt niet meer gesproken om de heel eenvoudige reden dat er geen enkele leerkracht er nog iets kan over vertellen dat zinvol is; nochtans is het onderwijs de hoeksteen van onze samenleving. Er komen nu jonge leerkrachten binnen die niet eens in staat zijn om zelfstandig hun lessen voor te bereiden. Ze gaan bedelen bij ouderen om hen uit de nood te helpen, nooit gezien. In mijn tijd gingen de besten van Wijsbegeerte en Letteren naar het onderwijs, nu, alles wat voor iets anders gezakt is! Ik heb gisteren mijn tweede prik gekregen, ik leef dus met de hoop coronasafe te zijn. Maar wanneer komt er een vaccin tegen de ‘verkleutering’, banalisering en verloedering?
Ik zelf heb hier niets aan toe te voegen, hij echter staat er nog met één voet in, hij spreekt met kennis van zaken. Maar ik, met nog één voet in de middeleeuwen, hoor hoe het leven hier verder gaat, er nu gesproken wordt over ‘een terrasje doen’; hoe uitgebreid een Arno aan bod komt; hoe er uitgekeken wordt naar de festivalweiden.
Tal van vragen komen op mij af, de moeite niet waard om beantwoord te worden. Ik houd ze best geborgen. Ook, de onverzorgde, sedert enkele jaren al opduikende baarden bij gezagdragers en VIPs, op TV, ik heb er een hekel aan; als ze een baard willen zoals de Arabieren, dat ze hem, minstens, verzorgen.
Het spijt me al, even uit mijn stuk heide gekomen te zijn. De wereld zoals hij er thans bij ligt, lokt me niet, past me niet, helemaal niet. Het SOS-bericht van mijn vriend is blijven hangen, het zal niet zo vlug verdwijnen. Ondertussen verschuil ik me in, wat ik onlangs noemde, achterhoede gevechten. Het zijn oude gewaden, de relieken van vroeger, die niet meer door mij zullen afgelegd worden, maar, mettertijd verpulverd.
Ik schrijf maar, ik neem de woorden zoals ze komen. Twee gedachten houd ik achterwege: mijn herinnering aan de Heer Van Oudenhove, hoofdleraar van de gemeenteschool van Oordegem. Hij las op het einde van het schooljaar, in de klas, ‘De Witte’ voor en, ik kreeg van hem, een na een, de bijna volledige collectie van Jules Verne te lezen. Ik vraag me af wie ik zou geworden zijn indien ik hem niet had gekend, maar een van de leraren waar mijn vriend het over heeft.
En dan zwijg ik ook, over wat ik herhaaldelijk heb verklapt en schuil gaat in mijn aller diepste ik, namelijk dat we, wie we ook zijn of wat we ook doen, moeten evolueren naar de homo sapiens sapiens. Dit echter is geen kwestie van a lifetime, dit is een kwestie van generaties en generaties.
Ben ik duidelijk geweest, of, had je vandaag iets anders verwacht van mij?
[1] ‘l’art gotique’, komende van ‘l’argot’, de geheime taal van de kathedraalbouwers (Fulcanelli).
|