Het verhaal van de driejarige Bas hield me bezig tot diep in mijn slaap. Ik zag het als iets irreëel, iets dat niet mogelijk was. Zelfs in de morgen was het er nog en ik vroeg me af of ik er goed had aan gedaan erover te schrijven wat ik geschreven had. Had ik niet de pijn die ik plots kende toen ik het hoorde moeten verzwijgen, had ik het niet diep in mij moeten verborgen houden als een gezwel, en als ik het gedaan heb, heb ik erover geschreven zoals het hoorde: het negatieve in de Natuur stellen tegenover het wonder van de bevruchting, hiermee bedoelende dat mijn vertrouwen in wat van de Natuur is, ineens geschokt is, verbrod is.
Het is maar dat je over dergelijke zaken die je plots overvallen schrijven moet. Je zit neer en je schrijft maar, je volgt de loop van je gedachten, gedachten die van ergens komen en waaraan je niet weerstaat. Je neemt ze zoals ze komen, wat niet altijd wenselijk is, vooral dan als het gaat over feiten zoals deze die onnoemelijk pijnlijk zijn, niet aan te horen zijn, zwaar om dragen zijn. Vooral dan in een eerste fase, als je er plots mee geconfronteerd wordt, zaait het zich uit in al je geledingen.
Er zijn aldus van die dagen in je leven die zich openen als normale dagen maar zich sluiten anders dan anders, en jij er te diep door getroffen, neem je die mee met jou in de meest intense vormen van je schrijver-zijn. Het beeld van zijn blindheid ankert zich vast in je gedachten, een donkerte die zijn schaduw werpt over al je doen. Il te faut maintenant du temps om alles enigszins terug te effenen wat geëffend kan, in de zin dat het normale niet meer het normale van vroeger is, dat het anders is. Het abnormale dat het normale wordt, dat je te aanvaarden hebt.
In mijn gewone doen heb ik er in de dag enigszins afstand van genomen, maar eens ik neerzit om de pen op te nemen breekt de pijn door en vlieden mijn gedachten er heen. Ik vrees dat dit nog een ruimte duren zal.
Zo, waar sta ik nu, deze dag van een nieuwe maand, in normale omstandigheden, de mooiste van het jaar voor velen? Wel, ik sta nergens, ik sta nowhere; De waarden die ik kende zijn door elkaar geschud, ik moet ze terug een plaats geven, ikzelf moet terug een plaats gaan opzoeken van waaruit ik toezien kan op wat is. Ik ben ineens heel oud geworden, ouder dan oud, een droef mens. Verder schrijven hierover kan me niet helpen, integendeel, In de fase van nu, zo lang ik woorden zoek dool ik verder in het landschap van pijn en droefheid. Als ik stop met schrijven zal de droefheid stilaan wegebben, zo denk ik. Want een schrijvend mens is een diepzinnig mens, te gevoelig voor de dingen, voor de omstandigheden die er zijn.
Het voorval, ondanks het ver van mijn bed is, een plaats geven, zal niet zo vlug gebeuren. Ik weet het ik zal me regelmatig blijven stellen in de plaats waarin de nabije familie zich bevindt. Een familie van vrienden, al weten ze het niet hoe verbonden ik me voel met hen.
|