Je heb niets geweten van de lente over het land en toen je het vernam was het te laat.
Want, nu stijgen de sappen van uit de fijnste wortelingen tot de hoogste kruinen. Je ziet het gebeuren aan de vijver, heel duidelijk in de wilde kerselaar - er is wel niets wilds aan - de botten wit glanzend, klaar om open te barsten met een korte knal. Je wacht nog even. Nu paren de vogels, hun gekweel is als het was in andere tijden. Nu is de lucht geladen met een wondere energie en is er de ganse aarde die herleeft.
Ik weet dit alles, maar het raakt me niet, het raakt me niet in mijn lichaam, het raakt me niet in mijn geest, ik schrijf omdat ik schrijven moet, terwijl de tijd voorbijschuift, roekeloos voorbij. Ik loop pal tegen de luchten aan, in mezelf gekeerd. Hier valt niets te begrijpen, wat van het nieuwe is, is geprangd om mijn lichaam, maar mijn lichaam reageert niet, het blijft even broos, het vangt de nieuwe sappen niet op, mijn jaren weigeren de lente. Zo weet ik waar ik sta, dat ik aan het vergaan ben. Misschien zelfs de tijd niet meer heb om af te maken wat ik afmaken wil.
Waaraan zou ik dan moeten denken als de lente in volle glorie aan het komen is en ik er geen deel van uitmaak, dan toch niet in het lichaam dat ik opvoer langs de dagen en de wegen naar mijn eindpunt toe. Nimmer, denk ik, was dit zo dichtbij. Het is maar dat ik denken blijf aan Schuberts laatste dagen en zijn stringkwintet dat hij nog wist te componeren, de dood in zijn aderen al..
Vandaag, lente of niet, moet ik tussen mij en hem een muur optrekken om me te beveiligen. En nog, hoe ik er de vorige nacht, voor het inslapen, aan dacht, om zoals Disney in zijn ‘Fantasia’ getracht heeft in kleuren en bewegende vormen Bach’s ‘Toccata en Fuga in re mineur’ op te vangen, zo wou hij in zijn pogen, even rijk, even diep, even levend, Schubert oproepen in zijn woorden, een onmogelijkheid natuurlijk, maar het hield me bezig, een obsessie bijna, zodat ik woelen bleef en de dwaalgedachten me bleven bestormen tot ik dromen ging van blauwe paarden in de weiden die woorden waren, woorden die muziek waren, zodat ikzelf tot muziek en woord versmolten was, zwemmend in wat Schubert was.
De ganse wereld is ermee begaan om door te dringen tot wat niet te doorgronden is omdat het in zich, het mysterie van het leven borg. Maar zelfs indien hij erin slaagde Schubert op te roepen met woorden dan zou het toch maar een soort interpretatie zijn van wat hij dacht dat Schubert kon gevoeld hebben toen hij zijn muziek schreef. Zo best elke pogen achterwege te laten.
*
Wel, iets geweten van Pfeijffer in het land het erna, best maar te vergeten.
Er was gisteren, 22 maart, op Klara, van Ilya Leonard Pfeijffer, ‘de oude woorden van een tijd die komen gaat’. De ‘meester’ heeft het zo gewild, dus heb ik het zo gelaten. En wat meer is de woorden ervan, in ‘klanken van een tijd van nu’ er omheen geweven door de jonge Frédéric Neirynck, het nog het beste was om te beleven.
Ik ben maar een arm man wat boeken betreft en ik woon niet in Genua maar waarom zou ik niet mogen zeggen dat ik het maar een lappendeken vond van woorden die poogden gepast te rijmen, opgefokte oorden. Ik heb er niets vernomen dat waard was vernomen te worden en ook, waarom het niet hebben over 'de nieuwe woorden van een tijd die voorbij is’?
|