Ik luister naar poëzie in de morgen, ik luister hoe anderen zich leeg schrijven in een gedicht. Iemand die de bijl zet in de bomen in zijn tuin. Hard om horen hoe hij is voor zichzelf. Ik denk erbij het is gemakkelijker hard te zijn voor jezelf dan toegeeflijk voor wat verkeerd liep. Beter, geen de minste pardon te hebben dan de ogen te sluiten en verder te gaan alsof alles correct verlopen was.
Het geluk is een broos iets, iets van momenten, niet van dagen, niet volgehouden maar sporadisch, als je, je los hebt gewrikt van al wat was en ook van al wat nog komen kan, morgen of een van de dagen erna.
Vanwaar, denk je, die bitterheid die je niet heb verwacht toen je neerzat voor je klavier, wat is er dat je schort, mijn vriend, schrijver van deze woorden, waarom zo stug als het gaat over een vingerhoed geluk, ben je verkeerd opgestaan, is er dit dat je stoort?
Is het een moeheid, is het een afglijden naar het ‘ wat-maakt-het-uit’, zelfs naar het negatieve toe, zoals in je gedicht van gisteren, waarin je jezelf niet herkennen wilt?
Het is juist, broos is het geluk in deze dagen, je vraagt je af of de broosheid zelfs niet overdreven is, maar als zelfs het broos-zijn niet meer wordt bereikt, door welke angel werd je gestoken?
Je kunt stoppen nu, even wachten en later verder schrijven, of deze stemming onmiddellijk achterlaten en ingaan op het aanbod van KLARA en drie muziekstukken uitkiezen om verder te kunnen in de andere wereld, deze van het simpel zijn. Je denkt niet dat het je zal lukken, te ver al ben je weggegleden, beteren zal het niet.
Echter, nu je even stopte om te luisteren naar het Requiem voor koor en orgel dat Rossini schreef voor Puccini, eenmaal te spelen, zegde hij, daarna op te bergen, te sacraal voor hem en niet te verspreiden.
En waar je nu aan denkt zal je evenmin helpen maar deze gedachten ook zijn een ‘wrong in de tijd’, ze zijn aanwezig, een wolk die hangen blijft, niet nader komt maar ook niet afdrijven zal, over de velden weg, de vijver over tot voorbij de horizon. Het hoeft ook niet, je zoekt geen opluchting meer, je bent al te vertrouwd met die wolk, laat ze maar waar ze is. Ze is een teken, een omen en een amen.
Het licht in het venster gaat naar het blauwe toe, de donkerte is weg, is opgelost. Ik zal kiezen voor Ravel, zijn andante uit zijn pianoconcerto, ik zal kiezen voor het andante van Shostakovich uit zijn piano- of vioolconcerto en iets van wie anders dan van Bach, want ‘der Abschied’ van Mahler zal niet op de lijst staan, ik weet het zeker.
Mijn dag kan beginnen nu, zoals hij normaal had moeten beginnen maar door een of ander voorval, welk ook, nam ik the wrong way, een weg die er voorheen niet was, die niets te maken had met de weg blootvoets op de vloedlijn, of het pad in de rotsen naar de Lona-alp, boven Grimentz, een pad, een weemoed in meer die me overvalt. Het geluk droop eraf toen.
En als ik boven kom op de alp, links van mij, een bloemenveld, zoals er weinige te vinden zijn, heel weinige. Ik herleef als ik er aan denk, al was het maar à la soldanelle des Alpes, een rariteit.
We zijn opgestaan, eens te meer uit de geheimen van de duisternis en in de geest, gestoken als ik was door een vreemde angel van een vreemde bij die wellicht al dagen op de loer lag om toe te slaan. En nu ze haar slag geslagen heeft, aan mijn voeten ligt, wachtend op een volgend moment.
|