Heb ik, de landouwen gegroet, de luchten en de bomen, het lichtend licht, de vijver hier gegroet, eigenwijs als ik was.
Heb ik?
Of, maar toegekeken, ik, mijn schamele ik, gekneld in de wisseling van dagen op weg naar waar ik nog niet wens te gaan.
Heb ik?
En toch, mijn vriend, de vijver, hij me bezielde alsof het lente was, onderhuids de aarde, ademend al was.
En ik er even ben gebleven de grote rust me overviel: hoe rijk ik er een lang ogenblik was.
Toen ik ging heb ik die rijkdom meegenomen als een gift, voor later.
*Ik schreef ‘poetry’ en niet ‘poëzie’, omdat ‘poetry’, licht en lichtend is als woord en ‘poëzie’ donker met een zwaarte achteraan. Zo voelde ik het deze morgen. Toen had ik al Mozart gehoord, zijn derde vioolconcerto, (andante), en Brahms gehoord, zijn eerste symfonie (allegretto e grazioso).
De muziek was er nog op de middag toen ik het gedicht herschreef. Ik hoorde ze nog in de valavond toen ik dacht dat het gedicht er stevig stond, onbeschaamd er te zijn, als een blauwe reiger op de rand van de vijver, waar hij sterven zou, eens de vijver dichtgevroren? Zoals we allen eens gaan zullen, de vijver dichtgevroren of niet, het maakt geen verschil wat dat betreft.
|