Beelden uit zijn jeugd komen terug, beelden die hij niet meer houden kan. Hij is de knaap die op de weide is, onder de ruisende canadabomen, het is volle zomer, en het pad inloopt in het wondere bos van zijn jeugd, - Adonaï, de Heer, zorge ervoor dat elk kind een bos moge leren kennen in de zomer - , hij, bedwelmd door de geur van varens, van mossen, van paddenstoelen, van aarde en rottende blaren, verhit ook door het plotse jagen van zijn bloed dat hij niet immer bedwingen kan. Het wilde bloed van de geslachten die elkaar bezaten, tussen de varens op zwoele zomernachten als de roep er was van de uilen in de eiken.
Beelden die hem diep beroeren, die hij zou willen vatten in een lang gedicht dat de essentie houden zou van wat zijn prille jeugd is geweest. Een gedicht niet zoals bij Eliot, in zijn ‘The Waste Land’, bar, onherkenbaar en onvruchtbaar, maar precies het tegengestelde ervan, een land van rijk en welig leven, herbergzaam een land om te beschrijven in vol gedragen zinnen. Maar hij weet dat dit een droom zal blijven. Een van de vele dromen die hij nog waagt te houden, te beleven.
Maurice Roelants (1895-1966) in zijn tijd - die op weinig na ook die van hem was - schreef dat het leven een afstand doen is van onze dromen. Veel anders is er niet aan en het wordt duidelijker naarmate de jaren vorderen, het dromenvlak worden dunner en dunner, wordt een ijl ets: wat woorden op een blad waar je het moet mee doen. Het is geen blik meer in een lichtende toekomst, het is een mistige boel geworden, met nog een lichtpunt hier en daar dat je ontmoet bij anderen, als je hen leest en vaststelt hoe goed het geschreven staat, Nooteboom bijvoorbeeld. Het zijn maar openingen van korte duur in de realiteit van elke dag die zich vlug weer sluiten en je verarmd achterwege laten:
‘In diesem Dorfe steht das letzte Haus … und die das Dorf verlassen, wandern lang und viele sterben vielleicht unterwegs’,
zoals Rilke het wist. Eens naar het einde van de weg toe is er niet zoveel meer, je blijft beter waar je bent. Je neemt je dag op en je laat hem niet meer los, je vult hem met de dingen die er zijn, niet me deze die er niet zijn, of niet meer komen zullen.
Het is soms, bij leven en welzijn, hard om afstand te doen van je dromen en verwachtingen, maar het is beter het te doen dan er te blijven mee rond te lopen en te denken dat veel nog mogelijk is.
En terwijl hij dit schreef in te lange zinnen, de lippen op elkaar, er plots een lichtschijn nog was. Hij dacht aan een gesprek dat hij had met Jacques, een andere Roelandts, een collega van jaren, die er nu niet meer is, diepgelovig en wijd open voor het woord van Christus, op het terras van hun chalet in Crans- Montana, met het prachtigste zicht op de Alpen. De avond viel, de stilte neerstreek over de wereld en de toppen van de bergen die hij alle met naam kon noemen, en dan de nacht erover en de sterren traag verschoven met in het glas het laatste streepje licht. In hen de roep van de geest die hen hielp, met woorden te zeggen wat niet te zeggen was met woorden. Maar hoe goed ze elkaar begrepen en hoe gemakkelijk de grens van leven en dood en eeuwigheid te overschrijden was, al was het slechts één ogenblik.
Maar hun gesprek was niet ingebed in waarheden. Hun gesprek was de openheid die zich ontvouwde van het terras waar ze spraken tot ver voorbij het fonkelen van de sterren tot waar de ruimte was van wat hen door zinderde, het onbepaald bevreemdende dat niet genoemd hoefde te worden.
Hij vond het nodig dit er nog aan toe te voegen, om de ogenblikken van toen te bewaren. Echter, afstand doen is het besluit van een wijs man.
|