Wie leerde me dat de verleden tijd van verraden, ‘verried’ is en niet verraadde? Wel, niemand minder dan Cees Nooteboom, maar dit was maar een toemaatje, hij leerde me nog heel wat andere zaken, zaken die ik niet ken : hoe het is te verblijven in een dorpje op het eiland Menorca, er Catalaans te praten en er te leven, onder meer met cactussen en schildpadden en bomen die lijden onder een of andere ziekte en hoe die te bestrijden is.
Ik benijd hem zijn verblijf aldaar, omdat het hem mogelijkheden biedt te schrijven over wat hij schrijft. Mogelijkheden die ik niet heb. Maar dit is geen valabel excuus voor mij, zelfs indien ik er wonen zou dan heb ik geen enkele zekerheid dat ik schrijven zou over wat Nooteboom schrijft en vooral, vooral hoe hij erover schrijft. En daar komt het op aan.
Trouwens ik heb weinig meer gemeen met hem dan de mate en de wijze waarmede we de natuur benaderen. Hij betrekt er de sterren bij, ik de sterrenstelsels, een stap verder - ook een stap in het ongerijmde - maar we hebben Cassiopea gemeen en Cepheus (hij heeft het over Kepheus) en vooral Orion en Sirius, met dien verstande echter dat hij nog een sterrenhemel zien kan als hij op zijn eiland is, terwijl ik, hier, zoeken moet om nog een planeet te onderscheiden eens de nacht is ingetreden.
Als ik dan lees over de steden waar hij allemaal geweest is, wanneer hij er was en hoe, is het begrijpelijk dan ook dat ik me verplicht voel regelmatig uit te zwermen; dat ik oorden opzoek waar ik nog niet geweest ben en waar ik nimmer komen zal, hoogstens en misschien, als ik dit dal hier verlaten zal hebben.
Begrijpelijk dus ook dat, wat mijn omgeving betreft, ik me veel armer voel dan Nooteboom. De omstandigheden hebben het zo gewild, niet ik, niet ik, vandaag zeker niet. Maar er is wat er is en in mijn cel, eens ik neerzit om te schrijven, slaat de armoe toe; Ik denk dan aan die Chinese poëet onder de bloeiende kerselaars en vereenzelvig me met hem, ik incarneer me in hem en in zijn tijd, toen er nog én gelezen werd onder de kerselaars in bloei, én er lezers waren die hierbij in slaap vielen.
Ik weet ook dat een Vlaamse recensent hem heeft verweten dat hij teveel mijmerde en te weinig sprak over de wereld. Stel je voor wat mij zou verweten worden indien mijn geschriften literatuur werden. Ik zou me niet kunnen verdedigen zoals Nooteboom het gedaan heeft, namelijk vragen over welke wereld de recensent het wel heeft. Ik zou er wellicht met een blos op de wangen gestaan hebben. Hoewel ik me vragen stel of een jonge man die de les spelt aan Nooteboom wel weet wat mijmeringen zijn die gelinkt zijn aan de leeftijd van de mijmeraar.
Ik las zijn ‘533, een dagenboek’ in 2017, ik las het in 2019 en lees het nu, het is een verpozing, meer zelfs, het is voedsel voor de geest.
|