.
Een paar dagen terug, de boom voor het morgenvenster stond nog vol in zijn groen blad, vandaag resten er nog maar enkele gelende bladeren. Hoe vlug het soms kan gaan, een paar dagen, een paar uren, en het licht breekt door de takken. Ook, en dit is een andere vaststelling, zie ik elke morgen hoe de zon opschuift naar het zuiden toe en weet ik dat ze zich op een bepaald punt keren zal naar het oosten toe. Alles, van het kleinste tot het grootste is in beweging, fungeert as a living being, en wij, tenminste zo we er oog voor hebben - want velen hebben dit niet - zijn getuige ervan. En voortgaande op wat ik gisteren schreef had dat living being er kunnen zijn zonder dat er iemand, de mens, was om dit vast te stellen, om erover na te denken én zijn conclusies te trekken.
Welke betekenis hieraan toe kennen, wat een verschil maakt het uit of het nu gezien wordt door de mens, of door een giraf of door een aap?
Als je wil, geen enkel, en toch zijn de giraf en de aap er niets mee, wekt het bij hen geen enkele gedachte op, ze zijn er, ze maken er deel van uit, maar zijn niets meer dan er deel van zijn. De Mens ook is er deel van, maar hij wordt er door geprovoceerd, hij wordt er door wakker gehouden, hij denkt erover na, hij is een Spinoza in het diepst van zijn gedachten. En, hij is er van in den beginne. Hij is er aanwezig van in het eerste elektron, van in het eerste atoom, anders zou hij er niet geweest zijn want de evolutie, doorgemaakt door wat het Universum van nu is, loopt in één ononderbroken lijn en, loopt verder.
En opdat zijn zou wat is, was er vóór alle beginnen, een Essentie, een Zijn, dat materie werd, dat Universum werd, dat mens werd, wat het doel van de Essentie was: de mens, een vorm van Universum, een mini-mini universum, noodzakelijk bestaande uit de materie ervan en uit de geest ervan.
De Essentie van het begin kreeg aldus een vorm, en hieruit kwam te voorschijn als hoogste punt, als einddoel, de mens van geest en lichaam: een lichaam dat onderhevig is aan de maatstaven van al wat materie is; de geest untouchable zijnde.
Dit is dan wat ik te vertellen heb over het ‘zo maar’ van Herman De Dijn, over het groot lot uitgekomen in Monte Carlo van Jacques Monod. Ik geloof niet dat we er zouden geweest zijn als levend wezen van materie én van geest, als we van in den beginne niet voorzien waren om er te zijn, vooral dan, als denkend wezen.
Dit is dan mijn visie. De visie van de geest in mij, maar ook deze van de geest omheen mij en wellicht méér van de geest omheen mij dan de geest in mij. Want de geest in mij is van de geest van het Universum, mijn moeder en mijn vader.
Ik ben eens te meer heel ver gegaan, verder kan ik niet, verder kan ik onmogelijk, want gelukkig - en zo werd het voorzien, es ist eine Geschichte ohne Ende.
|