Ik durf van mijn leven zeggen dat het niet kort is geweest, integendeel, maar ook, dat het een lange aanloop heeft gekend om uiteindelijk aan te komen in, wat ik noem, zijn eindfase, de nagloei van alles wat er is geweest en nog is, en met een blik naar mijn einde toe; een vunzen nog, met enkele opflakkeringen en een stilaan doven in mijn laatste woorden.
Zo zal het geacteerd staan in het kruis over mij dat er onvermijdelijk aankomt, eens, én met een spijt om het schone van het leven dat ik achterlaat, én met een zekere nieuwsgierigheid om eindelijk te weten - maar het zal eerder een ondergaan zijn - van wat erna komt en dat ik nu al zie als een groot helder iets, als een wegglijden in het dons.
Niet dat ik uitgeleefd ben, niet dat ik alles gezegd en gedaan heb wat ik wou doen, verre van; neen, er zijn nog duizend zaken die ik zou willen doen, maar ondanks het feit dat ik aangekomen ben waar ik sta, ondanks het feit dat ik mijn dagen geteld meen, toch loop ik hier rond alsof ik me van dit alles dat me te wachten staat, niets is en niets komen zal. Ik ignoreer het niet maar ik verwacht het nu nog niet, ik geef me nog elke dag een oneindigheid die me toelaten zal nog een hoop dingen te af te werken.
Het is dus geen kwestie van nederig mijn lot te aanvaarden en er naar toe te leven, neen, het is voortdurend doen alsof er niets boven mijn hoofd hangt en ik nog tijd zat heb om normaal verder te gaan, de dood veraf zijnde en zeker niet wachtend op mij in Isfahan waar ik rustig heen kan gaan.
Boude taal die ik gebruik, maar het is hoe ik me voel in de dag als ik schrijf, er is geen haast om af te maken wat er nog ligt, ik heb het gevoel dat ik nog de tijd heb om de jaren blogs van 2010 tot 2020 te herzien en de belangrijkste eruit over te houden, een bundel bladen die zou figureren als ‘une recherche du temps utilisé’, want verloren was de tijd niet. Tenminste zo voel ik het niet aan.
Mijn brief van vandaag - ik dacht te schrijven over een Spinoza-artikel in ‘Knack’, maar dat is voor morgen of overmorgen al naar gelang - is er dus een , de zoveelste, geschreven in een dagboekstijl, een eerlijk me bloot geven aan jou, omdat het in mijn aard is je te vertellen wie ik ben in het diepste van mijn gedachten - was het Willem Kloos niet die schreef dat hij een God was in het diepste van zijn gedachten? Nu zo ver ga ik niet - maar ik vind toch heel wat aan roerselen van de geest, als ik diep kijk in mij.
Ik verheug me nu reeds met de woorden die ik schrijven ga over het Spinoza-artikel in de ‘Knack’ van 4 november, dat een vriend me toestuurde. Hij weet al hoe ik me voelde toen ik het las. Ik moet het nu nog juist de gewenste vorm geven.
Morgen al, misschien.
|