Eens te meer, eens te meer, de dagen schuiven op met een niet in te beelden snelheid. Een tijdje geleden schreef ik 1 november, nu al 9 november. Stopt die dan nooit eens voor een week of een maand of, is dit nu precies niet het bewijs dat de tijd niet is; dat het maar een uitvindsel is van de mens om de zaken beter te kunnen rangschikken in wat voorbij is en wat nog komen moet, niets meer dan dat? Destijds, en ik denk er pas nu aan, bleef ik weken, maanden met Martin Heideggers ‘Sein und Zeit’ van 1927 op mijn schoot. Ik hield er schijnbaar weinig van over want het was me totaal ontgaan tot deze morgen toen ik terug op weg was om te schrijven dat Tijd en Zijn één begrip is.
Om het te bewijzen weten we dat, wat er is tussen het voorbije en het komende, het NU is; dat het enige Zijn dat is; dit van het ogenblik is en dat het Nu-ogenblik, de enige tijd is die er is, het Nu van mijn schrijven.
Ik blijf schrijven op de scheidingslijn tussen wat was en wat komt, tussen het voorbije en het komende. In feite is er dus enkel het nu, er is geen andere tijd: het wondere Nu dat én het verleden wordt én het komende inhoudt, of zoals de eeuwige T.S. Eliot het schreef in zijn ‘Four Quartets: Burnt Norton:
Time present and time past Are both perhaps present in time future, And time future contained in time past. If all time is eternally present All time is unredeemable.
Of alle tijd is de nu-tijd en deze is on-recupereerbaar. Ik heb dus de vorige daen, niets origineels gezegd, ik heb alleen maar herhaald wat velen al voor mij hebben gezegd; En als Eliot met zijn ‘perhaps’ in de tweede versregel, een toegeving heeft gedaan dan was het - denk ik - alleen omwille van het ritme.
En in een bepaald verband hiermee weet dat Ik altijd een grote voorliefde heb gehad voor de ‘Sibylla Sambetha’ van Hans Memling. We weten dat het, het portret is van één van de elf dochters - er waren ook vijf zonen - van het gezin Willem Moreel en Barbara van Vlaenderberghe. En ik heb altijd het portret waardevoller gevonden dan de Mona Lisa van Da Vinci, en wel om het ontoegankelijke ervan;
De Mona Lisa, zit daar en kijkt naar ons, ze verwacht, glimlachend, dat we naar haar zullen opzien. Maria Moreel daarentegen, kijkt niet naar ons, ze kijkt binnen in zich zelf, omdat het daar is dat er iets gebeurt. Iets dat zij weet en ook iets dat de schilder weet.
Van het eerste ogenblik af, dat ik het schilderij gezien heb in het Brugse Hans Memlingmuseum, vermoedde ik dat die twee verliefd waren op elkaar en dat Memling, het berusten in het onmogelijke van hun liefde voor elkaar, heeft vastgelegd in de houding van de handen, en de dromerigheid van de blik in Maria’s ogen. In elk geval, wat je er ook moge over denken, haar blik vertelt meer dan de glimlach die Da Vinci overhad voor de Dame en de Dame voor hem. Ik zou zelfs durven stellen dat de Mona Lisa een momentopname is, en Maria Moreel een voorbeeld van de tijdloosheid van het zijn. Ze zit er en ze wordt nog altijd geschilderd, nog altijd bemind.
Dit is echter maar één aspect van het schilderij, opvallend zijn de alchemistische kleuren van haar kleding, rood, zwart, wit - wijst het op een perfectie? - zijn de zeven ringen die ze draagt aan haar vingers en de gouden hanger met zeven bollen of cirkeltjes, maar hier een betekenis aan geven kan ik niet. Ik heb er ook niet naar gezocht. Haar gelaatsuitdrukking, die ook deze van Memling moet geweest zijn, is me toereikend genoeg om dit schilderij hoog te achten en erover te schrijven opdat je weten zou hoe ik me er bij voelde, lang geleden in mijn jonge jaren toen ik nog wist wat het was, als jonge man verliefd te zijn.
PS. Een afbeelding van het schilderij vind je op Google: ‘Sibylla Sambetha’
|