Trachten, het leven in de Kosmos, in één greep van de geest te omvatten en te beklemtonen, is trachten de opeenvolging van de seizoenen, van herfst naar winter naar lente naar zomer naar herfst, te zien als een tijdloos inademen en een uitademen, een wegglijden in de dood en een wederopstanding, immer en immer opnieuw; één grote ademtocht, één lange beweging, van leven naar sterven en naar leven, een beweging die zich eindeloos hernieuwt. Terwijl, het onvoorstelbare gebeurt, iets dat we onmogelijk met een blik aanschouwen kunnen: de aarde tollend om haar ingebeelde as, wentelend om haar zon. De zon gegrepen in haar zonnestelsel en dit stelsel van sterren weggeslingerd naar het oneindig oneindige, immer en immer verder en verder. Schijnbaar is het dit dat nodig is om de geest in het Universum levend te houden. Dit enorme raderwerk, in stand gehouden: Hoe of door Wie of door Wat?
Je wordt er duizelig bij. Meer nog, je valt van je stoel en blijft gekneusd liggen. Zo onmetelijk diep ben je geraakt.
In feite lopen we een gans leven naast het leven, tot de dood ons grijpt en we eindelijk wetend zien what it is all about. Wat er Al is van Alles. en dat dit Alles nodig is, van de tollende aarde af, wij deel van dit universeel avontuur; wij weggeslingerd naar het oneindige toe, het niet in het minste beseffend, het enkel vattend op een zeer minimale wijze met de krachten van de geest die IS.
Het leven, mijn lezer, is geen klein bier, HET IS AL DAT.
Om deze reden, dit beeld even houden, enkele ogenblikken maar, en te beseffen de oneindigheid van de geest in ons en de mogelijkheden ervan die we bezitten. Geven we er ons wel rekenschap van, zelfs, zelfs in deze tijden van corona?
En dan nog, dat dit ganse raderwerk begint of doorgedrongen is tot dat andere raderwerk dat we evenmin kunnen zien, het leven van het atoom en zijn onvatbare ingewikkeldheid, doorgedrongen tot in het Higgs deeltje en misschien, misschien dieper nog.
Er is dus één ver uitgerekte eenheid van het allerkleinste tot het allergrootste, en wij, wij zitten er, heel waarschijnlijk, precies middenin, als het centrale punt, als de spil, waar omheen alles draait en tolt wat de geest in dit alles betreft, want hij alleen heeft er een oog op.
We zijn van die beweging erin die neerkomt op sterven en heropstaan, het ene inherent zijnde aan het andere: de dood die leven is en het leven dat de dood is, een eeuwig verbonden zijn: de verbondenheid tussen leven en dood, deze vloeiende, eeuwige consequente beweging. Het Universum was noodzakelijk om deze verbondenheid aan te tonen, waarin God de beweging zelf is en wij deel van deze beweging, ons een beeld vormend over het leven na de dood die het leven is.
Ik denk, ik denk dat deze woorden me ingegeven werden door Robert De Telder, hij die weet, nu. Hij alleen is er toe in staat me deze toe te fluisteren. Staan ze er onduidelijk dan is het mijn schuld die ze maar ten dele begrepen heeft.
Maar ik benadruk evenwel de verbondenheid die er onvermijdelijk zijn moet tussen leven en dood, het verschil is wat er is tussen het zichtbare en het onzichtbare, het tastbare en het ontastbare, er is geen ander.
Ik weet dat het gedurfd is wat ik geschreven heb, maar iets gaf me vleugels deze morgen van 26 oktober van het jaar des Heren 2020.
|