Wiens feest is het vandaag, of wat schrijf ik dat ik nog niet schreef, het kan bijvoorbeeld over de tweeëntwintig duizend verzen van ‘Le Roman de la Rose’ van Jean de Meung en Guillaume de Lorris. Dante is modester - en nu moet ik eens gaan rekenen - hij schreef zijn Commedia in 100 canti aan gemiddeld 140 versregels per canto, dus veertienduizend versregels in totaal. Er bestaat voor mij geen gevaar meer dat ik er nog ooit aan denken zou, ‘Le Roman de la Rose’ te lezen, hoe aanlokkelijk de roman ook moge zijn, hoogstens wat Google erover vertelt en dit is al heel wat.
Ik herinner me een dag dat ik, staande voor een rij Franstalige boeken in de Slegte, de Roman heb zien staan; dat ik het boek uit zijn rij heb gehaald en het even in de hand gehouden heb, maar om de een of andere reden ben ik er niet toegekomen het boek te houden en het te kopen. Het was in de dagen dat ik volop met de Commedia bezig was en wellicht - en het zal wel zo geweest zijn - vond ik, dat het de tijd van Dante was en niet die van Jean de Meung en zijn kompaan, wat me spijt vandaag en niet alleen vandaag. ik had het even goed kunnen kopen, niet noodzakelijk om het te lezen, Dante heeft me al tijd genoeg gevergd, maar om het te bezitten, om het te koesteren zelfs. Want een boek wordt gekoesterd.
Eco was een ‘koesteraar’ van boeken, hij had er een appartement vol. Hij had er zelfs een kamer waar hij zijn meest geliefde, zijn meest waardevolle boeken, achter slot en grendel bewaarde. Zo toonde hij ooit eens, in een reportage, de originele uitgave van Ulysses en hij scheen er fier op te zijn. Ik hoop voor hem dat het die originele uitgave is geweest die hij gelezen heeft en niet een latere, het moet hem een bijzonder gevoel bezorgd hebben. En ook, ik vraag me af hoe Umberto gestorven is al zijn boeken achter latend in vreemde handen, of was hij filosoof genoeg?
Ik zelf miste geen gelegenheid om binnen te lopen in ‘de Slegte’ en er de rijen boeken af te lopen, alleen al omwille van de geur die er hing, een geur die verslavend was. Ik kocht er ooit twee ‘eerste druk’ boeken, waarvan, zoals het vroeger gebeurde, de bladen nog niet los gesneden waren, boeken dus waardevoller dan alle andere die ik er kocht, omdat het een bijzonder gevoel geeft als je met zorg de bladen ervan losmaakt en bij het snijden de geur van het papier in je neusgaten schiet.
Het meest volumineuze boek was over ‘De onsterfelijke Dante’ van Kan. A. De Beer, uit de keurreeks van het Davidsfonds, Nr 60, van 1954, in twee volumes: I, ‘Leven en Opera minora’ en II, de ‘Divina Commedia’, de vertaling ervan in versvorm met vooraan de verzen 2 en 3 van canto XXV uit Paradiso: ‘il poema sacro, al quale ha passo mano il ciele e terra ( het heilige gedicht waarin hemel en aarde de hand hebben gehad.)
Ik kocht het boek nà dat ik ‘mijn’ Dante geschreven had. Ik heb de vertaling van De Beer, even doorbladerd maar ben er niet verder op ingegaan uit vrees nieuwe zaken erin te ontdekken, en mijn tekst te moeten wijzigen.
Echter nieuwsgierig als ik ben ga ik nu na hoe De Beer vers 75 van canto XXXIII vertaalde: ‘Toen bleek de honger sterker dan de smart’. Meer zegt De Beer er niet over, het is aan de lezer om uit te maken wat schuilt achter deze woorden. Wellicht was dit ook zo gewild door Dante, die evenmin wist wat er na de dood van de kinderen gebeurd is in die kerker.
Ik heb het boek dieper bekeken vandaag, misschien vind ik er nog zaken in die ik niet wist. In elk geval als ik er zijn bibliografie die hij raadpleegde, op nasla dan overtreft hij mij heel ruim. Ik zal hem tóch eens moeten lezen.
|