Mijn schrijven is maar wat gegoochel met woorden die gedachten weergeven. Alles samengevat, meer is het niet. Het feit hierin te volharden heeft geen enkele betekenis, het verwijst enkel naar mijn koppigheid, niet te willen opgeven. Ik heb echter niets meer te vertellen. Ik heb de indruk die met de dag toeneemt dat ik leeg geschreven ben. Ik besef het, maar aarzel nog hierover een besluit te nemen. Nochtans stel ik me meer en meer de vraag wie, onder de lezers, zich blijft de moeite getroosten om me op te zoeken en me te lezen. Het is zeker niet de massa die ik zou gewild hebben, neen, een handvol blijft nog over terwijl ik me, even zeer als voorheen, uitpers om overeind te blijven. Een conclusie dringt zich op voor mij.
Ook mijn e-mail laat me in de steek, ik slaag er maar niet in, na een tijd geleden gehackt te zijn geweest, het opnieuw op zijn spoor te zetten. In zo ver, dat ik het na tal van pogingen bij Proximus, het gisteren heb opgegeven om verder te zoeken naar een oplossing. Zo, alles keert zich tegen mij. De moedeloosheid dreigt in hoge mate, ik ben aan het doodbloeden.
Zo voel ik het tenminste aan. Trouwens - ten andere - mijn geschriften, welk verschil maakt het uit in de wereld van miljoenen boeken waarin alles al geschreven en beschreven staat. Als ik mijn verbeelding even laat gaan is het om er duizelig bij te worden. Wat heeft mijn povere ‘ik’ er nog aan toe te voegen, wat gedichten?
Een zaak: ik heb de indruk, verkeerd bezig te zijn geweest met wat ik dacht mijn levenswerk te worden. Maar ik ben geen Cervantes, geen Pessoa, geen Gilliams, geen Hertmans. Ik weet zelfs niet meer waar ik heen wil. Ik blijf de eenzaat die ik altijd geweest ben in de wereld van de geschriften. Dit zal dan het enige zijn dat ik vermocht, het enige dat mijn eigenheid is, waarin ik, eerder vroeg dan laat, in ten onder ga. Dit is dan mijn geestelijk leven: het woord dat té lang mijn adem is geweest.
Ik ben geen Ovidius die wist dat zijn naam voor eeuwig op de lippen zou liggen. Hij, heeft zich niet vergist in zijn profetie. En er zijn er zovelen die dagelijks her-opstaan in de wereld. Of het hen iets opbrengt weet ik niet. Maar meegenomen worden in de gedachtestroom hier op aarde, is waardevoller dan te verdwijnen in het naamloze van de tijd. Met deze gedachte zijn we op de wereld gekomen, op deze wijze zijn we ingesteld, én op het leven, én op wat erna komt.
Het kan niet dat dit niet zou gewild geweest zijn van in den beginne.
En toen ik ging:
En toen ik ging, de golven die me vroegen of ik hier nog keren zou, maar ik wist het niet, het stond niet opgetekend in het Boek, wellicht omdat het bijzaak was, een onooglijkheid in het wentelen van de aarde om de zon.
Zo, ik geantwoord heb dat ik zeker keren zou.
Keren zou in leven of in droom om af te maken wat ik hier begonnen was.
al was het wel niet veel, al waren het maar wat woorden: het eerste tromgeroffel de aanzet van de contrabassen en van de cello’s van mijn maritieme symfonie.
Daarna het thema Dat beginnen zal met trompetgeschal.
De rest komt heel wat later als ik hier terug zal zijn, zo dacht ik toch, zo hoopt’ ik toch.
Heb mijn boek toen dicht gedaan, mijn pen toen afgedroogd. De zee bekeken en hoe ze treurde tot in mijn ogen.
Zo dacht ik toch, zo scheen het toch.
De laatste meeuw, hangend op de wind heel dicht gekomen. De mussen ook tot aan mijn voeten kruimels opgepikt die ik er gelaten had.
De zon nog even, een laat geflonker: ‘Ga’, zegde de zee, ‘treuzel niet langer, elk afscheid is ons vreemd. Neem wat wind van ons en wat geruis van hier en houd ons in je gedachten tot je keren zult, met nieuwe woorden’.
Zo weze het heb ik gezegd.
(Pasen 2013: Cabo de las Huertas, Alicante.)
|