Wat is er van de mens en wat is er van God? Wat is er van God in de mens en van de mens in God? Vragen die moeilijk te beantwoorden zijn. Dante Alighieri kent ook een dergelijk moeilijke vraag. Zo, in zijn ‘Paradiso’, vraagt hij aan Beatrice de reden van Gods schepping. Haar antwoord is klaar en totaal onverwacht:
‘Niet opdat hij nog meer zou zijn voor zichzelf, want dit kan niet, maar opdat zijn schittering via zijn weerspiegeling (in de mens) zou kunnen zeggen “ik besta”.[1]
Het antwoord komt natuurlijk van Dante zelf, maar we vrezen dat hij dit antwoord is gaan halen uit een hadith van Mohammed dat hij moet gelezen hebben want, in haar ‘History of God’ verwijst Karen Armstrong naar een zin van de Murciaan Ibn El Arabi, komende uit een hadith van de profeet Mohammed[2]; een zin, het equivalent van wat door Dante gelegd wordt in de mond van Beatrice, door Ibn El Arabi geïnterpreteerd als:
‘I was a hidden treasure and yearned to be known. Then I created creatures to be known by them’
We hebben voldoende redenen om te geloven dat Dante, kennis had van de vertaling van de verzameling hadiths van de Murciaan, Ibn al Arabi. Hij moet die gelezen hebben toen hij werkte aan zijn ‘Vita nova’ een bundel sonnetten die hij ineens op zij heeft gelegd om, zegt hij, te vertellen over een Dame wat nog nooit over een Dame verteld is geweest, dat zijn Divina Commedia zal worden.
Het is in elk geval een zin van grote betekenis die hij inbrengt naar het einde toe van zijn Commedia, een zin die het doel en de reden van ons bestaan hier op aarde, duidelijk aangeeft.
Voor mij dan toch althans. Namelijk dat God die zichzelf wou kunnen zien via de ogen van de mens - de ogen, zijnde het deeltje geest van Hem in de mens - want indien de ogen van de mens er niet zouden zijn, er niemand weten zou dat Hij er is zoals Hij er is.
De Bijbel is het begin geweest: vóór de Bijbel was er de gissing; met de Bijbel, met de woorden ervan door de mens in zijn geïnspireerd- zijn ontdekt, heeft Hij zich veropenbaard. Heeft Hij ons verteld dat Hij er is, ‘In sua eternità di tempo fuore[3]’: de tijd speelt geen rol voor Hem. Hij weet wat ooit eens komen zal, en wij worden er stilaan heen gebracht.
Hij weet dat we het (voorlopig) beeld dat dit van de Bijbel is, al achter ons hebben gelaten, Hij weet dat stilaan een ander beeld van Hem aan het opduiken is, een metafysisch beeld van wie en wat Hij is, en dit via onze ontdekking van wat in realiteit, het/zijn Universum, is.
Het wordt een kwestie van generaties, maar er komt een generatie die duidelijk weten zal wie Hij is en vooral hoe Hij is. Want is het niet zo dat hoe dieper de mens doordringt tot de kern van de materie hoe dichter hij komt tot het metafysische beeld ervan, een beeld dat gedragen wordt niet door het zichtbare, het tastbare, maar door het onzichtbare waarvan de Higgs Bosson een voorbeeld is.
Dante evenwel is niet verder gegaan dan zijn geciteerde verzen omdat de geur van de brandstapels nog in zijn neusvleugels hing. Maar dat de hadiths van Ibn El Arabi de aanleiding zijn geweest om zijn verhaal over zijn bezoek aan Hel, Vagevuur en Paradijs te schrijven is een vaststaand feit, Miguel Asín Palacios schreef er in 1919 een thesis over die met grote wrevel onthaald werd in Italië.
Het is nodig dat we hier op terugkomen een van de volgende dagen/weken.
Wat de toekomst van God onder de mensen betreft, er is een toekomst voor Hem, Hij is niet dood.
[1] Non per aver a sé di bene acquisto / ch’esser non può, ma perché suo splendore / potesse, risplendendo, dir “subsisto.”( Paradiso, canto XXIX : 13-15).
[2] Karen Armstrong, ‘A History of God’, Mandarin Paperbacks,1997. pag.175.
[3] Paradiso: Canto XXIX: vers 16: ‘in zijn eeuwigheid buiten de tijd.’
|